Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4763/SGA, 30 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:30-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 14/4763/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 30 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.P. Friperson, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Dordrecht.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 22 december 2014, inhoudende de terugplaatsing vanuit het plusprogramma
naar het basisprogramma (degradatie), ingaande op 23 december 2014, wegens de weigering deel te nemen aan het – zo verstaat de voorzitter – “Binnen beginnen” programma.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 december 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 29 december 2014 en van de aanvulling daarop.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, voldoende aannemelijk dat verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt aan een (naar de voorzitter verstaat in het “Binnen beginnen” programma opgenomen) psychologisch
onderzoek teneinde tot een juist advies te komen om het recidiverisico te verminderen terwijl ook uit eerdere in het kader van de huidige rechtszaak opgestelde rapportages zou blijken dat verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt om tot een goede
diagnostiek te komen. De weigering om te komen tot een goede diagnostiek kan derhalve – zo stelt de directeur – niet als incident worden gezien maar als structureel hetgeen de degradatie conform het programma Promoveren/Degraderen zou rechtvaardigen.
Het niet mee willen werken aan een gedragsinterventie ten behoeve van reïntegratie levert zogenaamd ‘rood’ gedrag op, welk gedrag degradatie rechtvaardigt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 30 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven