Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1168/GA, 29 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Uitspraak

nummer: 02/1168/GA

betreft: [klager] datum: 29 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 april 2002 van de beklagcommissie bij de locatie SOV bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Rijkelijkhuizen, en de heren [...] en [...], respectievelijkafdelingshoofd en plaatsvervangend locatiedirecteur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de plaatsing in het passantenregime van de strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft nu niet meer in het passantenregime. Klager zou aan een zogenaamde Fit- vakopleiding beginnen. Met die opleiding is klager nog niet kunnen beginnen. Klager werd in het passantenregime geplaatst omdat hij het nieteens was met de uitvoering van de SOV. Volgens de concept-huisregels van de inrichting moet er in de eerste fase gewerkt worden op het therapeutisch vlak en daarbij zou sprake moeten zijn van groepsbehandeling. De vijfaandachtspunten van de SOV worden door het personeel niet voldoende benadrukt. Die vijf hoofdpunten zijn werk en scholing, huisvesting, financiën en vrijetijdsbesteding. Omdat klager steeds weer de aandacht vroeg voor deze vijfpunten werd hij gezien als iemand die ordeverstorend bezig was. Dat was de reden dat klager in het passantenregime werd geplaatst. Klager heeft daarvoor steeds deelgenomen aan de verplichte programma-onderdelen. Die aanwezigheid wasechter niet altijd van harte. Klager vond het houden van een aantal groepsgesprekken eigenlijk overbodig. Voor dergelijke therapeutische gesprekken is de SOV volgens klager niet bedoeld. De arbeid in de inrichting was gericht opproductie, terwijl deze feitelijk een leermoment zou moeten inhouden als voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij. De bedoeling van de SOV zou moeten zijn dat er bij de arbeid vakdiploma's behaald kunnen worden. De directeurheeft aangegeven dat dit productiewerk belangrijk was voor het verkrijgen van structuur. Klager ziet die noodzaak in zijn geval niet. Op dit moment werkt klager als sporthulp. Klager is het op zich wel eens met de aan hem opgelegdemaatregel van SOV. Hij wilde er in eerste instantie niet aan meewerken maar nu ziet hij het nut van deze maatregel wel. Daarom heeft hij aan de rechter niet om beëindiging van de maatregel verzocht.
Ten aanzien van de terugplaatsing naar het passantenregime geldt dat de formele aspecten, die zijn verbonden aan het nemen van een dergelijke beslissing, zijn genegeerd. Klager is niet gehoord en hem is ook geen schriftelijkemededeling van de beslissing van de directeur uitgereikt. Daarnaast is de terugplaatsing disproportioneel te noemen. Als al aan klager een sanctie had moeten worden opgelegd, had kunnen worden volstaan met een minder zware sanctie.Een verblijf van negen weken in het passantenregime is te zwaar. Ook is de beslissing van de directeur, gelet op de impact en zwaarte daarvan voor klager, onvoldoende gemotiveerd. De inrichting stelt dat klager de consequenties vanzijn verslaving niet wenst te aanvaarden en dat hij daarom teruggeplaatst zou moeten worden. Dat is bezijden de realiteit, klager heeft een en ander wel moeten aanvaarden omdat hij door de rechter deze maatregel opgelegd heeftgekregen. Gevolgen van de terugplaatsingsmaatregel zijn mogelijkerwijs voor klager onherstelbaar. Het is nog maar de vraag of klager tijdig aan zijn opleiding kan beginnen. Indien dat niet het geval is, zou het kunnen dat dezemaatregel voor klager geen rendement heeft. Een en ander dient er daarom toe te leiden dat het beklag alsnog gegrond wordt verklaard.

Namens de directeur heeft in beroep de heer [afdelingshoofd] het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij binnenkomst in de SOV worden de betrokkenen geplaatst in de eerste fase. Zowel in het passantenregime als in de regulier eerste fase wordt gewerkt aan de motivatie van de gedetineerden. Zij worden daartoe benaderd door hetpersoneel en er wordt met hen gesproken.
Anders dan klager heeft gesteld is hij, alvorens te worden teruggeplaatst naar het passantenregime, gehoord door directeur in aanwezigheid van het afdelingshoofd. Klager had op dat moment al een klaagschrift klaar liggen. Deterugplaatsing naar het passantenregime is aan klager opgelegd in het kader van een interventiemaatregel. De directeur weet niet of de beslissing om klager terug te plaatsen op schrift is gesteld. Een afschrift van die beslissing isniet beschikbaar.
De termijn gedurende welke een betrokkene verblijft in het passantenregime is niet van tevoren bepaald. Dit is afhankelijk van de opstelling van de individuele gedetineerde. Een verblijf van negen weken lijkt op zich lang maar inwerkelijkheid kost de voorbereiding op herplaatsing nu een maal veel tijd. De betrokkene wordt om de twee à drie weken gehoord. Hij heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. Hij moet duidelijk maken dat hij gemotiveerd is omterug te keren naar het gewone regime van de eerste fase.
De inrichting biedt in de eerste fase voornamelijk productiearbeid aan. Een van de redenen daarvoor is dat het voor de inrichting erg moeilijk is om andere soorten arbeid binnen te halen. Tijdens de eerste fase wordt daarom met namegewerkt aan de gewenning van de betrokkene aan het regime. In een volgende fase kan de betreffende betrokkene dan opleidingen volgen en getuigschriften behalen.

3.
De beoordeling
Bij de beoordeling van het onderhavige beroep is het wettelijk kader als volgt. Volgens artikel 44d, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) vindt de tenuitvoerlegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor deopvang van verslaafden (SOV-inrichting) plaats in drie fasen. Het tweede lid van artikel 44d Pm luidt als volgt: „De tenuitvoerlegging in de eerste en tweede fase vindt plaats in een inrichting in een regime van beperktegemeenschap. De directeur bepaalt in de concept-huisregels welke regimes van toepassing zijn.“ In hoofdstuk 2 van de -concept-huisregels is onder meer bepaald: „ De bewoners die een SOV maatregel hebben opgelegd gekregen zijnverplicht mee te werken aan de inhoud van het programma. Als zij daarmee niet akkoord gaan, wordt hen gedurende de periode van de opgelegde maatregel uitsluitend de wettelijk verplichte activiteiten aangeboden.“ Volgens artikel 3,derde lid onder d, van de Pm duurt het dagprogramma minimaal 59 uur per week en worden daarin minimaal 41 uur aan activiteiten en bezoek aangeboden. Uit de Memorie van toelichting (TK, 1997-1998, 26 023, nr. 3) is het volgende vanbelang: "Er zullen ook gedetineerden zijn die niet willen participeren en daardoor terecht komen op de afdeling van niet-gemotiveerden. Het verblijf op die bijzondere afdeling is echter niet vrijblijvend in die zin dat gedetineerdenoverwegend op cel verblijven en dat er van hen helemaal niets meer wordt verwacht. In de eerste plaats zullen zij voortdurend worden gestimuleerd om toch aan het resocialisatieprogramma mee te doen. In de tweede plaats zal op dieafdeling in ieder geval een structureel regime worden geboden." In de Nota van toelichting bij het Besluit van 27 maart 2001, Stb 159 tot wijziging van de Penitentiaire maatregel met betrekking tot de strafrechtelijke opvangverslaafden wordt onder meer opgemerkt: "Het minimumprogramma wordt slechts aangeboden in de zogenoemde unit 4. In unit 4 vindt opvang van personen plaats die (tijdelijk) niet of niet meer willen meewerken aan het in de SOVaangeboden programma." In de toelichting bij artikel 44d wordt nog opgemerkt dat het minimumdagprogramma voor de eerste fase - zoals voorgeschreven in artikel 3, derde lid onder d, van de Pm - slechts geldt voor betrokkenen die inunit 4 (ook genoemd de passantenfase) verblijven. Voor betrokkenen die in de reguliere eerste fase verblijven, geldt een ruimer dagprogramma met meer mogelijkheden voor activiteiten en bezoek. De wet bevat geen vormvoorschriftenvoor het geval een betrokkene wordt teruggeplaatst naar de fase waarin slechts het minimumprogramma wordt aangeboden.
Aan de orde is de vraag of terugplaatsing van klager in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk is. Niet gesteld of gebleken is dat het klager naterugplaatsing aangeboden programma niet voldeed aan het wettelijk minimum. Van niet-naleving van vormvoorschriften bij de terugplaatsing is geen sprake nu de wet aan die beslissing geen formele eisen stelt. Dit laat overigensonverlet dat het aangewezen is dat bij terugplaatsing de betrokkene gemotiveerd wordt kenbaar gemaakt wat de grond voor de terugplaatsing is. Niet gebleken is dat klager onvoldoende is geïnformeerd Overigens verdient het gelet opde ingrijpendheid van de terugplaatsing om elk misverstand uit te sluiten aanbeveling dat betrokkene de beslissing ook op schrift ontvangt.
In het bijzonder gelet op het door en namens klager ter zitting van de beroepscommissie verwoorde standpunt is voldoende aannemelijk geworden dat klager niet bereid was mee te werken aan het voor hem geldende programma in de eerstefase. De terugplaatsing is voor wat betreft de duur niet disproportioneel geweest. Klager is immers, zo blijkt uit de niet weersproken reactie namens de directeur, steeds in de gelegenheid geweest om zijn bereidheid tot deelname aanhet programma te tonen en zo herplaatsing in de reguliere eerste fase te bewerkstelligen. Een dergelijke herplaatsing is in het onderhavige geval ook gerealiseerd nadat bleek dat klager bereid was aan het programma mee te werken.

Het vorenstaande maakt dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, noch dat die beslissing, daarbij rekening houdende met alle in aanmerking komendebelangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven