nummer: 14/4242/GA
betreft: [klager] datum: 8 mei 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 31 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de verkeerde berekening van de eerst mogelijke datum voor detentiefasering.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de inrichting een te korte periode voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.) heeft berekend. Volgens de inrichting zou klager de laatste vier maanden voorafgaand aan zijn vervroegde invrijheidstelling (v.i.) mogen
deelnemen aan een p.p. Klager stelt zich op het standpunt dat dit de laatste acht maanden zouden moeten zijn omdat klager vier jaar gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen in Denemarken. Omdat – volgens de directeur – de in Denemarken bepaalde v.i. in
Nederland niet goed zou kunnen worden geregistreerd, is als aanname vastgelegd dat klager een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, dient te ondergaan. Dat is niet juist. Doordat van de verkeerde data wordt uitgegaan, heeft
klager een probleem. Hij wil graag tijdens het p.p. zijn opleiding vervolgen. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie, waarbij de verantwoordelijkheid wordt doorgeschoven naar de selectiefunctionaris.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak met kenmerk 14/3046/GA, beslist dat de berekening van de einddatum van de detentie – en mitsdien ook de berekening van eventuele faseringsdata – geschiedt door medewerkers van de inrichting waar de
gedetineerde verblijft en dus onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Gelet daarop kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en dient klager alsnog te worden ontvangen in zijn beklag.
Onweersproken kan worden vastgesteld dat klager in Denemarken is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in de
gelegenheid
is gesteld die gevangenisstraf te ondergaan in Nederland.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Pbw kan een gedetineerde deelnemen aan een p.p. gedurende ten hoogste een zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling. Hoewel de beslissing
tot plaatsing een beslissing is van de selectiefunctionaris, is het advies van de directeur, waarin ook eventuele faseringsdata worden gemeld, daarbij één van de doorslaggevende factoren. In klagers geval had de in Denemarken opgelegde vrijheidsstraf
als uitgangspunt voor het bepalen van de einddatum van detentie en de faseringsmogelijkheden moeten worden genomen, op grond waarvan klager gedurende maximaal een zesde deel van vier jaar, te weten acht maanden, voorafgaand aan de datum van
invrijheidsstelling kan deelnemen aan een p.p. De omstandigheid dat de berekening van de duur van deelname aan een p.p. – door afwijkende regels met betrekking tot de vervroegde invrijheidstelling in Denemarken, en de onmogelijkheid om dat in Nederland
op de juiste wijze te registreren – niet op de gebruikelijke wijze mogelijk was, doet daaraan niet af. Evenmin is gebleken van enige andere contra-indicatie voor het toestaan van de maximale termijn van deelname aan een p.p. aan klager.
Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 4, tweede lid, van de Pbw. Het beklag is daarom gegrond.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 mei 2015.
secretaris voorzitter