Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0012/GA, 4 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/12/GA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2015, gehouden in de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen Arnhem, zijn, met bijstand van een tolk in de Spaanse taal, gehoord klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Ter
Apel, en mevrouw [...], juridisch medewerker van de p.i. Ter Apel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie –:
a. de bejegening van klager door een medewerker van de inrichting; en
b. het tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf niet mogen deelnemen aan de kerkdienst.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het eerste onderdeel van het beklag ziet met name op het gedrag van een van de bewaarders. Dat personeelslid heeft ervoor gezorgd dat klager disciplinaire straffen opgelegd kreeg waardoor hij uiteindelijk is teruggeplaatst naar het basisregime. Die
bewaarder heeft klager beledigd en een vals verslag opgemaakt. De hem oplegde straffen zijn daarom onrechtvaardig. De klacht ziet echt op het gedrag van die bewaarder. Klager is, toen hij naar een andere afdeling werd overgeplaatst, nooit in een voor
hem begrijpelijke taal uitleg gegeven over wat hij wel en niet in zijn cel zou mogen hebben. Toen klager daar geplaatst werd, waren alle goederen in die cel. Dat heeft dat personeelslid ook gezien en daar is toen geen opmerking over gemaakt. De week
daarna was er een celinspectie en toen had klager opeens verkeerde zaken in zijn cel. Het betrof overigens geen contrabande. Hij had medicatie die hem was voorgeschreven, een extra kussen dat hem door de medische dienst was uitgereikt en tien
scheermesjes in een nog gesloten verpakking.
Daarnaast ziet het beroep op zijn klacht tegen het niet mogen deelnemen aan de kerkdienst. Klager heeft daar toen wel om verzocht maar het mocht niet. Klager begrijpt dat niet.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij klager is meermalen contrabande aangetroffen. De eerste keer is hij daarvoor gewaarschuwd en hem is toen uitleg gegeven over wat wel en niet was toegestaan. Bij een volgende inspectie is wederom contrabande aangetroffen. Daarvoor is hij toen
disciplinair gestraft. Klager is toen gehoord met bijstand van een tolk. Vervolgens werd voor een derde keer contrabande bij hem aangetroffen, waarvoor hij wederom disciplinair is gestraft. Volgens klager zou alles terug te voeren zijn op het gedrag
van
een personeelslid jegens hem. De directeur heeft geen aanwijzingen dat dit het geval zou zijn geweest. In beginsel mogen in de inrichting gedetineerden die disciplinair zijn gestraft niet deelnemen aan de kerkdienst. De gedetineerde kan daar wel om
verzoeken en de directeur maakt dan een belangenafweging. Indien wij dit toestaan betekent dat immers dat er twee personeelsleden als begeleiding mee moeten. Klager heeft verzocht aan de kerkdienst deel te mogen nemen en in zijn geval is besloten dat
verzoek af te wijzen omdat hij voor de tweede keer betrapt was op contrabande.

3. De beoordeling
Onderdeel a van het beklag ziet – zo verstaat de beroepscommissie – op de bejegening van klager door een personeelslid van de inrichting. Op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan een gedetineerde zijn beklag doen over een
hem
betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie levert feitelijk gedrag van inrichtingsmedewerkers, voor zover dit gedrag niet wordt vertoond in het kader van de uitoefening van de functie,
geen beslissing op van de directeur. De klacht van klager richt zich op dergelijk niet in het kader van zijn functie vertoond gedrag. Klager had daarom niet mogen worden ontvangen in zijn beklag.

Onderdeel b van het beklag is gegrond. Op grond van het bepaalde in artikel 41, derde lid, aanhef en onder c van de Pbw, is bepaald dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de
inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Daarbij is bepaald dat artikel 23 van de Pbw van overeenkomstige toepassing is. Klager heeft, terwijl hem een disciplinaire straf van opsluiting in de
eigen verblijfsruimte was opgelegd, niet mogen deelnemen aan de kerkdienst, terwijl hij daar wel om heeft verzocht. Bij deze beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een onvoldoende onderbouwde belangenafweging. Niet blijkt
immers dat de directeur het persoonlijke belang van klager – dat wordt beschermd door artikel 41 van de Pbw – heeft afgewogen tegen (alle) andere belangen. De enkele opmerking dat klager binnen twee maanden voor de tweede keer voor eenzelfde feit is
bestraft, is daarvoor onvoldoende. Dit onderdeel van het beklag had daarom gegrond moeten worden verklaard.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van onderdeel a van het beklag, het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond
verklaren en dat beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie acht ten aanzien van onderdeel b van het beklag termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk ten aanzien van onderdeel a van het beklag. Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag en verklaart dat
beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten aanzien van de gegrondverklaringen een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven