Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4760/GA, 8 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4760/GA

betreft: [klager] datum: 8 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 december 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 april 2015, gehouden in de locatie Zuid, zijn gehoord klagers raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, en namens de directeur, [...], juridisch medewerker bij de p.i. Arnhem.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande (een mobiele telefoon) in de verblijfsruimte.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers stelling is dat hij dubbel is gestraft. Hoewel het standpunt van de beroepscommissie ten aanzien van dit punt bekend is, stelt klager zich op het standpunt dat de disciplinaire straf had moeten ingaan op het moment van ingaan van het
bewaardersarrest. De directeur had dat bewaardersarrest behoren mee te wegen bij de bestraffing.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is disciplinair gestraft voor het aantreffen van een mobiele telefoon. Eventueel opgelegd bewaardersarrest wordt incidenteel wel meegewogen bij het bepalen van de strafmaat maar daarvoor was in dit geval geen aanleiding. Klager is ingesloten
door
het personeel omdat er mogelijk meer speelde en zij de afhandeling van het verslag door de directeur wilden afwachten. In het verslag staat de noodzaak van die insluiting niet vermeld. Dit zou op zich wel vermeld hebben moeten worden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de aan klager opgelegde disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie allereerst het navolgende. Uit de mededeling van de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf blijkt dat de ondertekening daarvan op 24 juni 2014 heeft
plaatsgevonden terwijl de disciplinaire straf is ingegaan op 23 juni 2014. Een disciplinaire straf kan niet met terugwerkende kracht worden opgelegd. Uit de toelichting van de directeur ter zitting kan worden opgemaakt dat de disciplinaire straf is
opgelegd op 23 juni 2014 en de mededeling is ondertekend op 24 juni 2014. Deze verschrijving zal daarom dan ook geen gevolgen hoeven te hebben.

Klager stelt dat er sprake is geweest van een dubbele bestraffing omdat hij ingesloten is na het aantreffen van de contrabande en hem vervolgens een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel is opgelegd.
Klager is, naar aanleiding van het aantreffen van contrabande in zijn verblijfsruimte, ingesloten. De beroepscommissie gaat ervan uit dat het hier een toepassing van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw (bewaardersarrest) betrof.
Bewaardersarrest is een ordemaatregel en geen disciplinaire straf. Alleen al om die reden is hier geen sprake van een dubbele bestraffing. Dit verweer van klager wordt daarom verworpen.
Namens klager is voorts aangevoerd dat de tijd die hij heeft doorgebracht in bewaardersarrest had moeten worden afgetrokken van de hem opgelegde disciplinaire straf en dat hij daarom te lang heeft moeten verblijven in de strafcel. De beroepscommissie
overweegt dienaangaande dat er geen rechtsregel is op grond waarvan de duur van het bewaardersarrest in mindering moet worden gebracht op de – vervolgens – opgelegde disciplinaire straf. Ook dit verweer slaagt niet.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 23 Pbw kan, indien onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is, een ambtenaar of medewerker de in dit artikel bedoelde ordemaatregel voor een periode van ten hoogste 15 uren treffen.
Uit het schriftelijk verslag van 23 juni 2014 blijkt dat klager tijdens een celinspectie meerdere goederen op cel had die hij daar niet mocht hebben, bij binnenkomst door het IBT op zijn cel zat te bellen, en de telefoon door het toilet wilde spoelen.
Na mededeling van deze verslaglegging is klager in afwachting van de afhandeling van dit verslag ingesloten. Indien de goederen die het IBT heeft aangetroffen in beslag zijn genomen, waar de beroepscommissie van uitgaat, valt, zonder nadere motivering,
die ontbreekt, niet zonder meer in te zien dat in het kader van de mogelijke oplegging van een straf, onverwijld tenuitvoerlegging van de maatregel geboden was. Nu evenwel klager geen verweer heeft gevoerd tegen deze omissie, zal de beroepscommissie
het
laten bij deze vermelding.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven