Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1168/GV, 7 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1168/GV

betreft: [klager] datum: 7 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 april 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De moeder van klager is ernstig ziek en zij heeft hooguit nog een paar maanden te leven. Er is verder niemand die haar kan helpen en een verpleeghuis is geen optie. Klager verzoekt in verband hiermee om
drie
maanden strafonderbreking om zijn moeder zorg te kunnen bieden in haar vertrouwde omgeving. Volgens klager is het strafbare feit waarvoor hij veroordeeld is niet dusdanig ernstig dat een negatieve beslissing op zijn verzoek gerechtvaardigd is. Mocht
zijn moeder tijdens zijn detentie overlijden, dan zou dit onherstelbare schade voor klager kunnen meebrengen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie geeft aan dat klagers moeder ziek is en dat een tijdelijk verlaten van de inrichting op reguliere termijnen op
medische gronden geïndiceerd is, zonder dat er sprake is van spoed. Uit de stukken blijkt niet dat klager de enige is die zorgt voor zijn moeder. Zonder verdere aanvullende rapportage en ondanks de positieve adviezen van het Openbaar Ministerie (OM) en
de politie is er derhalve geen dringende noodzaak voor strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam heeft positief geadviseerd ten aanzien van strafonderbreking voor de duur van veertien dagen. Het Multi Disciplinair Overleg van de
locatie De Schie adviseert negatief, maar positief ten aanzien van een begeleid verlof. De medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat een tijdelijk verlaten van de inrichting op reguliere termijnen op medische
gronden geïndiceerd is, maar er is geen sprake van spoed. Het OM heeft aangegeven akkoord te gaan met een strafonderbreking van veertien dagen. De politie heeft laten weten geen bezwaar te hebben.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, wegens een drugsdelict. Klagers einddatum valt op of omstreeks 16 november 2015.

Voor strafonderbreking geldt dat op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Regeling) deze kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan
worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder, voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner
van
de gedetineerde en voor de gevallen bedoeld in de artikelen 23 en 24. Het bepaalde in artikel 22, eerste en tweede lid, van de Regeling is van overeenkomstige toepassing.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking van drie maanden om zijn ernstig zieke moeder te verzorgen. Hoewel op grond van het advies van de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie voldoende aannemelijk is dat klagers moeder
ernstig ziek is, is niet gebleken dat er een dringende noodzaak bestaat voor klagers aanwezigheid bij de verzorging van zijn moeder, hetgeen een vereiste is voor het verlenen van strafonderbreking. De beroepscommissie is van oordeel dat klager
onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van E.M. Breugem, secretaris, op 7 mei 2015

secretaris voorzitter

Naar boven