Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3434/GA, 16 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3434/GA

betreft: [klager] datum: 16 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.N. Dijkers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad, en [...], juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. F.N. Dijkers, heeft bij brief van 1 december 2014 meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, omdat op klagers meerpersoonscel een steekwapen is aangetroffen, en
b. de beslissing van 6 juni 2014 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: de ondertekening en de datum van uitreiking ontbreken op de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf. Reeds om deze redenen dient het beklag gegrond te worden verklaard. Er bestond onvoldoende grond voor
oplegging van de straf. Klager had geen steekwapen voorhanden. In zijn meerpersoonscel is een stukje ijzerdraad aangetroffen. Dit was een onderdeel van de binnenkant van de koelkast en lag open en bloot in de cel. Aan het voorwerp zat geen punt. Het
was
dus geen steekwapen. Toen klager door het personeel werd ondervraagd over het ‘steekwapen’, heeft hij gezwegen omdat niet in zijn gedachte was opgekomen dat de ijzerdraad als steekwapen is aangemerkt. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat weliswaar
geen sprake was van een steekwapen, maar wel van contrabande. Een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel voor de aanwezigheid van contrabande op cel is, in dit geval, disproportioneel.
Ten aanzien van het beklag onder b: nu het aangetroffen voorwerp niet kan worden aangemerkt als steekwapen, kan de beslissing tot terugplaatsing niet in stand blijven daar de grondslag voor terugplaatsing is komen te vervallen. Klager is gedegradeerd
vanwege het bezit van een steekwapen en niet, zoals de beklagcommissie ten onrechte overwoog, vanwege het bezit van contrabande. In de toelichting op de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing staat niet dat het bezit van contrabande zonder meer
‘rood gedrag’ is. Niet elke aangetroffen contrabande rechtvaardigt dus degradatie. Het degradatiebesluit is onvoldoende gemotiveerd. Uit de beslissing blijkt niet of klager is teruggeplaatst vanwege ‘oranje gedrag’ of vanwege ‘rood gedrag’. Overigens
is
de beschikking van het degradatiebesluit eerst vier dagen na de daadwerkelijke degradatie aan klager uitgereikt.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: in klagers cel is een stuk ijzerdraad, afkomstig van de binnenkant van de koelkast, aangetroffen. Die ijzerdraad kon worden gebruikt om iemand te verwonden. Bovendien kon er eenvoudig een punt aan gemaakt worden. De
ijzerdraad lag achter de koelkast en is tijdens een eerdere controle niet waargenomen. Het op cel hebben van dergelijke voorwerpen is ten strengste verboden.
Ten aanzien van het beklag onder b: klager is teruggeplaatst, omdat hij contrabande voorhanden had. Dit wordt gezien als een ernstig vergrijp. Hoewel dit niet uit de beschikking blijkt, is voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging
gemaakt, waarbij ook het goede gedrag van klager is meegewogen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf – die kennelijk ter zitting van de beklagcommissie is overgelegd – staat niet op welke dag en hoe laat
(en door wie) de mededeling aan klager is uitgereikt. Derhalve is niet vast komen te staan dat de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf onverwijld, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, aan klager is uitgereikt. Om deze reden
zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de
directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. Vast staat dat in klagers meerpersoonscel een (nog) onbewerkt stuk ijzerdraad is aangetroffen. Het op cel hebben van een stuk ijzerdraad is verboden, omdat dit – ook zonder dat
dit bewerkt is – gevaar kan opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting. Klager had dit in redelijkheid moeten begrijpen. Nu klager, zo blijkt uit de stukken, op de hoogte was van de aanwezigheid van die ijzerdraad in zijn cel, maar niets
heeft ondernomen om die ijzerdraad uit zijn cel te verwijderen, kan hij naar het oordeel van de beroepscommissie verantwoordelijk worden gehouden voor de aanwezigheid van het verboden voorwerp in zijn cel. De omstandigheid dat zijn celgenoot heeft
verklaard dat de ijzerdraad van hem was, doet – nog daargelaten dat die verklaring pas na afloop van de straf is gegeven – aan vorenstaand oordeel niet af. De oplegging van de disciplinaire straf noch de strafmaat kan naar het oordeel van de
beroepscommissie als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Om deze reden zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toekennen dan in het geval de disciplinaire straf ten onrechte zou zijn opgelegd. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van

10,= toekennen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de nota van toelichting (hierna: de nota) bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in
verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat uitgangspunt van het DBT is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te
kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde, zo blijkt uit de nota, aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren dan wel degraderen is
dus afhankelijk van de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, hetgeen onder meer uit zijn gedrag zal blijken. Als hulpmiddel bij die beoordeling zijn in de bijlagen bij de Regeling voorbeelden gegeven
van gedrag dat als ‘goed gedrag’ (groen gedrag), ‘dit kan beter-gedrag’ (oranje gedrag) of ‘ongewenst gedrag’ (rood gedrag) wordt aangemerkt.

Artikel 1d, derde lid, van de Regeling luidt – voor zover hier van belang – als volgt: “Indien de gedetineerde die is gepromoveerd op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt, kan de directeur besluiten tot degradatie.” Niet elk ‘oranje-gedrag’
dan wel ‘rood-gedrag’ leidt dus per definitie tot degradatie, aangezien niet elk ‘oranje gedrag’ of ‘rood gedrag’ tevens hoeft in te houden dat een gedetineerde onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Daarnaast dient voorkomen
te
worden dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld.
Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel – zo oordeelde zij reeds in haar uitspraak van 10 november 2014 (14/1918/GA) – dat de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging dient te maken. Bij die
belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te
blijken
waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot terugplaatsing van klager, omdat in klagers cel een steekwapen is aangetroffen. Bij de beoordeling van het beklag onder a. heeft de beroepscommissie vastgesteld dat in
klagers cel een (nog) onbewerkt stuk ijzerdraad is aangetroffen en dat klager voor de aanwezigheid daarvan verantwoordelijk kan worden gehouden. Hoewel dit reden zou kunnen zijn voor degradatie, is het de beroepscommissie niet gebleken dat de directeur
voorafgaande aan de degradatiebeslissing een belangenafweging heeft gemaakt waarbij bovengenoemd negatieve gedrag is afgewogen tegen klagers structurele gedrag, waaronder zijn positieve gedrag. In het degradatiebesluit wordt enkel bovengenoemde
negatieve gedraging van klager beschreven, terwijl het structurele, positieve gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld.
Daarnaast heeft de directeur geen rapportage van het besluitvormingsproces (bijvoorbeeld een verslag van het MDO) overgelegd. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden
waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Hierbij komt nog dat uit het degradatiebesluit niet duidelijk wordt of de directeur de door klager begane gedraging(en) heeft aangemerkt als ‘oranje gedrag’ dan wel als ‘rood gedrag’. De beroepscommissie is van oordeel dat in een degradatiebesluit
duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd. Zij gaat er dan ook vanuit dat de directeur in volgende degradatiebeslissingen duidelijk aangeeft of de degradatie het gevolg is van ‘oranje gedrag’
dan wel van ‘rood gedrag’.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen
worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden
ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van in totaal € 40,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 16 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven