Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4042/GA, 7 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4042/GA

betreft: [klager] datum: 7 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. de Vos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 oktober 2014 van de beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2015, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almere, [...] en het hoofd algemene zaken, [...], gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsvrouw mr. N. de Vos heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft a. een verzoek om incidenteel verlof en b. het niet aanbieden van arbeid.

De beklagrechter heeft het beklag onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager handhaaft zijn standpunt zoals verwoord in het beklagformulier van 11 juni 2014.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing gedetineerden staat dat aan arrestanten gedurende de eerste acht weken van hun detentie geen arbeid wordt aangeboden.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder a kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de uitspraak 14/2025/GA van 13 oktober 2014 wordt overwogen dat de Pbw geen basis biedt voor een algemene uitzondering op de verplichting van de directeur, zoals blijkt uit artikel 47 van de Pbw, om te voorzien in arbeid. Evenmin bevatten de Pbw en
de MvT een grondslag om het recht op deelname aan arbeid categoraal voor bepaalde groepen gedetineerden of afdelingen uit te sluiten. Integendeel, uit de MvT blijkt dat uitgangspunt van de wetgever is dat alle (tot vrijheidsstraf) veroordeelde
gedetineerden deelnemen aan (eenvoudige) arbeid.

De omstandigheid dat in (de toelichting op) de wijziging van de Regeling staat vermeld dat aan arrestanten gedurende de eerste acht weken van hun detentie géén arbeid wordt aangeboden, is voor de beroepscommissie geen aanleiding om tot een ander
oordeel
te komen nu zij het niet aanbieden van arbeid in strijd acht met het bepaalde in artikel 47 van de Pbw.

Dit betekent niet dat de directeur altijd aan de als arrestant aangemerkte gedetineerde arbeid moet aanbieden. Telkens zal door de directeur een individuele beoordeling en afweging gemaakt moeten worden ten aanzien van de vraag of de specifieke
detentiesituatie van de betreffende gedetineerde er aan in de weg staat dat arbeid wordt aangeboden.

Van deze beoordeling en afweging is in deze zaak niet gebleken. Daarom zal het beroep ten aanzien van het beklag onder b gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend.
Uit het dossier blijkt dat klager op 15 mei 2014 in de p.i. Almere is geplaatst en dat hij op 27 juni 2014 met ontslag is gegaan. Klager heeft derhalve 43 dagen in detentie doorgebracht. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 75,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 7 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven