Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4895/GA, 19 mei 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4895/GA

betreft: [klager] datum: 19 mei 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Iwema, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klagers raadsman voormeld gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en te persisteren bij het tegenover de beklagcommissie gevoerde verweer.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de degradatie van klager naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In deze zaak komt het tijdsverloop om de hoek kijken. Klager is op 14 oktober 2014 teruggeplaatst en zijn klacht is pas in december 2014 bij de beklagcommissie behandeld. De maatregel liep al die tijd door. De vraag is wat de aanleiding tot de
maatregel
van degradatie is geweest. En of de aanleiding toereikend geacht kan worden klager de ingrijpende maatregel tot degradatie op te leggen. Klager is niet betrokken geweest bij zware incidenten en er is ten aanzien van hem geen sprake van geweld of
betrokkenheid bij drugs. De enkele reden tot degradatie is het gegeven dat klager transport heeft geweigerd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisregime wordt het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer
16 maart 2015 (kenmerk 14/3222/GA) dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te
zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het
uitgangspunt van het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat” dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klager vanwege twee disciplinaire straffen die klager recentelijk heeft opgelopen, beide wegens het weigeren van transport.
Niet is gebleken dat de directeur hier een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en diens structurele gedrag. In het degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag beschreven, terwijl het overige gedrag van klager in
het geheel niet wordt vermeld.
Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De
beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
De beroepscommissie is voorts van oordeel dat in een degradatiebesluit duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd. In het voorliggende degradatiebesluit is dat niet gebeurd.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
De beroepscommissie kent klager de na te noemen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 45,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 mei 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven