Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1097/TP, 8 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1097/TP

betreft: [klager] datum: 8 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 30 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.J.J.M. Boot, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.J.M. Boot om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 12 juni 2002 verlengd tot en met 9 september 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 mei 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 14 december 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort teBreda.
De Minister heeft het voornemen om klager te plaatsen in de tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager stelt beroep in tegen de beslissing van de Minister om klagers passantentermijn te verlengen. Klager is van mening dat zijn gezondheid momenteel zodanig is dat een behandelingin een gesloten tbs-inrichting niet nodig is. Het kan wel zo zijn dat er allerlei factoren aan te wijzen zijn die het thans onmogelijk maken dat klager in een tbs-inrichting wordt opgenomen maar de expertise op basis waarvan detbs-maatregel is opgelegd is niet meer recent te noemen. Nagelaten is klagers ontwikkeling gedurende het verdere verloop van zijn detentie zodanig te registreren dat op basis daarvan op correcte wijze kan worden ingeschat op welkewijze verder met hem moet worden omgegaan.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig is genomen en aan hem uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen die erop zouden wijzen dat de situatiein het h.v.b. onhoudbaar was en/of dat van detentieongeschiktheid moet worden gesproken.

Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 26 juli 2002 is klagers psychische conditie niet zodanig dat het niet verantwoord zou zijn dat klager langer in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing ineen tbs-inrichting.

4. De beoordeling
Voorzover het beroepschrift van klagers raadsman gericht is tegen de tbs-oplegging c.q. plaatsing in een tbs-kliniek, overweegt de beroepscommissie dat deze vraag in de onderhavige beroepsprocedure inzake de verlenging van depassantentermijn buiten de orde is. Eventuele bezwaren tegen verlenging van de opgelegde maatregel tot tbs kan klager naar voren brengen bij de rechter die beslist over die verlenging; de tbs-oplegging zelf is onherroepelijk.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 26 juli 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Breda blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 oktober 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven