Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0444/GM, 29 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/444/GM

betreft: [klaagster] datum: 29 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel te Sevenum,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 februari 2015 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 april 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klaagsters raadsman mr. E. Kok.

Klaagsters raadsman heeft meegedeeld dat klaagster niet in staat is om ter zitting te verschijnen.

De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Ter Peel heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 november 2014, betreft het niet tijdig spreken van de (inrichtings)arts op 24 november 2014.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Namens klaagster is het volgende aangevoerd. Op 24 november 2014 had klaagster erg veel pijn. Zij vreesde dat zij opnieuw een niersteen had en wilde de inrichtingsarts spreken. De verpleegkundige van de medische dienst die klaagster niet wilde
doorverwijzen naar de inrichtingsarts handelde onder verantwoordelijkheid van de inrichtingsarts. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht. Zij heeft een dag moeten wachten op een gesprek met de inrichtingsarts. Gelet op klaagsters ernstige pijn en het
feit dat, zoals uit de his volgt, zij bloed in haar urine had, had zij direct doorverwezen dienen te worden naar de inrichtingsarts. Dit was spoedeisend. Mocht de beroepscommissie specifieke vragen hebben aan klaagster dan wordt verzocht om die te
stellen aan de raadsman die de vragen dan aan klaagster zal voorleggen.

De inrichtingsarts heeft gepersisteerd bij het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur. Dit standpunt luidt als volgt. Klaagster is op 24 november 2014
’s avonds door een waarnemend arts gezien. Er is verantwoord medisch gehandeld.
De verpleegkundige bepaalt met hoeveel spoed de inrichtingsarts moet worden gezien.

3. De beoordeling
Uit klaagsters medische gegevens en de behandeling ter zitting van de beroepscommissie volgt dat klaagster op 24 november 2014 zich met pijnklachten bij de medische dienst heeft gemeld en op diezelfde datum ’s avonds is gezien door een arts. Dit is
door
klaagster en haar raadsman niet betwist. Gelet op de aard van de klachten was er naar het oordeel van de beroepscommissie geen noodzaak om klaagster eerder die dag te laten onderzoeken door een arts. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang
en
onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en prof. Dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven