Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4622/GA, 24 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4622/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 8 december 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. T. Deckwitz en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, is niet ter zitting verschenen omdat hij, bij gebrek aan een geldig identiteitsbewijs, geen toegang heeft gekregen tot de inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, waarvan één dag voorwaardelijk met een proeftijd van drie maanden, wegens het niet opvolgen van
opdrachten van het personeel en het zich onttrekken aan het toezicht van het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voor zover dit ziet op de strafoplegging en de insluiting in afwachting van de afhandeling van het verslag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Het beklag is voor
het overige ongegrond verklaard.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur persisteert bij hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd. Er is afgegaan op de mededeling van een medegedetineerde. Klager is vervolgens op 25 oktober 2014 gedurende vijf minuten ingesloten. Klager is vervolgens op 27 oktober 2014
gesproken door de directeur en op die dag om 16.30 ingesloten. Één van de incidenten waarvan blijkt uit het verslag zou op zich al voldoende zijn geweest voor de opgelegde disciplinaire straf. Klager had een door de rechter opgelegd contactverbod en
heeft dit overtreden tijdens de tenuitvoerlegging van die straf. Klager heeft gedurende zijn verblijf in de inrichting meerdere malen geprobeerd die voorwaarde te overtreden. Klager is de dag voor het hier aan de orde zijnde voorval door directeur
aangesproken op het laten schrijven van brieven door medegedetineerden. Dat heeft hem er niet van weerhouden dit toch te doen. Klager stelt vervolgens dat hij ziek zou zijn geweest bij terugkeer van de arbeid en toen heeft overgegeven. Dat is niet
geconstateerd door het personeel. De opgelegde disciplinaire straf is niet met terugwerkende kracht opgelegd. Als klager wel door het personeel zou zijn ingesloten, dan was er sprake geweest van zogenaamd bewaardersarrest. Klager is binnen anderhalf
uur
na het aanzeggen van het verslag door de directeur gesproken. Bij die gelegenheid is ook het verslag van 25 oktober 2015 afgehandeld. Reden daarvoor was dat ervoor is gekozen de afhandeling van het verslag na het weekeinde te laten doen door de
‘eigen’
directeur. Voor klager gold in eerste instantie alleen een verbod om per telefoon contact op te nemen met de in het vonnis vermelde personen. Op een later moment is ook een verbod opgelegd om schriftelijk met die personen te communiceren.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Namens klager verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling. Dit omdat klager niet in staat is bij de behandeling van het beroep aanwezig te zijn. Omdat hij geen geldig identiteitsbewijs heeft, kan hij de inrichting niet binnenkomen.
Er is tegen klager een civiel kort geding gevoerd. De voorzieningenrechter heeft toen een provisionele maatregel opgelegd. Uit niets kan worden opgemaakt dat die voorwaarden door klager zijn overtreden. Er is een verslag van 25 oktober 2014. Dat
verslag is vervolgens niet onverwijld afgehandeld. Toen er op 27 oktober 2015 bleek van een nieuw incident, heeft de directeur dat eerdere verslag bijgevoegd en aan klager een sanctie opgelegd voor beide feiten. Klager is van mening dat de wet dit niet
toestaat. Over het voorval van 27 oktober 2015 kan worden opgemerkt dat klager zich toen niet goed voelde. Hij is op de route naar zijn afdeling op een bankje gaan zitten, hij heeft zich niet aan het toezicht onttrokken. Hem had hiervoor geen sanctie
mogen worden opgelegd. De conclusie is dan ook dat beide zaken niet tot een strafoplegging hadden mogen leiden.

3. De beoordeling
Namens klager is een verzoek gedaan, strekkende tot aanhouding van de behandeling van het beroep omdat klager niet bij die behandeling aanwezig kan zijn. De beroepscommissie zal, nu zij zich voldoende acht ingelicht en omdat de reden voor klagers
afwezigheid – het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs waardoor hij de inrichting niet mag betreden – bij hemzelf is gelegen, dat verzoek afwijzen.

De beroepscommissie verstaat dat het beroep van de directeur slechts kan zijn gericht tegen die delen van de uitspraak van de beklagcommissie, die strekken tot de gegrondverklaring van het beklag. Voor zover (onderdelen van) het beklag ongegrond is
verklaard, hoeven deze hier niet verder aan de orde te komen.

Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht uit het procesdossier wordt voldoende aannemelijk dat klager op 25 oktober 2014 (maximaal) vijf minuten ingesloten is geweest en dat hij op 27 oktober 2014 anderhalf uur ingesloten is geweest in afwachting
van de afhandeling van het verslag. De insluiting van 25 oktober 2014 kan, gelet op de zeer korte duur daarvan, niet worden aangemerkt als zogenaamd bewaardersarrest als bedoeld in art. 24, vierde lid, van de Pbw. Dit insluiten zal daarom verder buiten
beschouwing worden gelaten. Klager is op 27 oktober 2014 om 15.00 uur ingesloten terwijl het betreffende verslag – tezamen met het verslag van 25 oktober 2014 – op 27 oktober 2014 om 16.30 uur door de directeur is afgehandeld. Die anderhalf uur kunnen
worden aangemerkt als bewaardersarrest. Dat bewaardersarrest, dat gerechtvaardigd wordt geacht omdat klager ervan werd verdacht zich te hebben onttrokken aan het toezicht, heeft niet zolang geduurd dat dit een gegrondverklaring van dit onderdeel van
het
beklag kan rechtvaardigen. Het beroep van de directeur is in zoverre gegrond, de uitspraak van de beklagcommissie zal ten aanzien van dit onderdeel worden vernietigd en het beklag zal ten aanzien van dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond worden
verklaard.

Ten aanzien van de door de directeur opgelegde straf geldt dat deze is opgelegd op twee gronden. Eerste grond was het – in strijd met een hem opgelegde voorwaarde – door tussenkomst van een derde schriftelijk contact op proberen te nemen met personen
met wie voor klager een contactverbod bestond. Tweede grond was het zich onttrekken aan het toezicht van het personeel.

De tweede grond is in beroep niet aan de orde omdat het beroep van de directeur zich daartoe niet uitstrekt en omdat de beklagcommissie de klacht in zoverre ongegrond heeft verklaard. Ten aanzien van de eerste grond geldt dat – daargelaten de vraag of
klager feitelijk een medegedetineerde voor hem een brief heeft laten schrijven aan bepaalde personen met wie voor hem een contactverbod bestond – niet aannemelijk is dat klager op 25 oktober 2014 een verbod opgelegd had gekregen om schriftelijk contact
op te nemen met die personen. Zo er al een contactverbod aan klager was opgelegd, gold dit toen enkel voor telefooncontacten met die personen. Hetgeen in beroep is aangevoerd door de directeur kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan
– niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming en zal het beroep tegen dat onderdeel van de beklagcommissie ongegrond verklaren, met bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond voor zover dit ziet op het beklag tegen de opgelegde disciplinaire straf en de toegekende tegemoetkoming en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van
de gronden.
Zij verklaart het beroep gegrond voor zover de beklagcommissie het beklag tegen het aan klager opgelegde bewaardersarrest gegrond heeft verklaard en verklaart dat beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven