Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3855/GA, 24 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3855/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P. Plasman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2015, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.E. van der Zee, gehoord.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens – kortweg – werkweigering.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft een en ander al uitgebreid toegelicht in de door hem zelf geschreven toelichting op het beroep. Hij voorzag problemen in de omstandigheden waaronder hij zou moeten werken. Hem zijn toen geen andere, meer geschikte opties of alternatieven
geboden. Klager heeft eerder steeds in een gecontroleerde omgeving gewerkt. Klager is van mening dat de directeur had kunnen weten dat hij in een normale werkzaal niet zou kunnen werken. Klager heeft gesproken met de inrichtingspsycholoog. Die heeft
tegenover klager aangegeven dat de rustige werkzaal voor hem geen optie was omdat daar ook een grotere groep gedetineerden werkte. Met klager is toen gesproken over een opbouw, te beginnen met één tot twee uur per dag, in de arbeid. Dat lukte niet
omdat
die werkgroep te groot was. Klager verbleef eerder in een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) en zou van daaruit worden overgeplaatst naar een speciale afdeling voor langgestraften. Dat lukte niet omdat die speciale afdeling al was opgeheven,
waarna hij in een regulier hvb-regime werd geplaatst. Klager is, toen hij aangaf niet te kunnen werken, disciplinair gestraft, waarna hij is overgeplaatst naar het PPC in de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

De directeur heeft schriftelijk laten weten in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt te handhaven.

3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat klager op 23 april 2014 kenbaar heeft gemaakt niet te willen (en kunnen) deelnemen aan de arbeid. Dat levert op zich, nu van een arbeidsongeschiktheidsverklaring niet is gebleken, in beginsel de strafbare gedraging van
werkweigering op. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor dat gedrag. Die vraag wordt door de beroepscommissie ontkennend beantwoord. De directeur heeft omtrent klager, die afkomstig was uit
een PPC, advies gevraagd aan de gedragsdeskundige van de inrichting. Niet duidelijk is wat dat advies van de gedragsdeskundige heeft ingehouden terwijl de door klager geuite angst voor eventuele escalatie reëel lijkt te zijn, gelet op hetgeen zich in
aansluiting op de strafoplegging heeft afgespeeld. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt.
De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het vaststellen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan, mede gelet op feitelijke duur van de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde disciplinaire straf, vaststellen op € 7,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 7,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven