Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4873/GA, 23 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4873/GA

betreft: [klager] datum: 23 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Yesilgöz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 december 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2015, gehouden in de p.i. Rotterdam, locatie De Schie, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Krämer, gehoord.
De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en te persisteren bij zijn eerder ingenomen standpunt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere ruimte dan een strafcel zonder televisie wegens een poging een medegedetineerde aan te vallen en het als gevolg daarvan terugplaatsen in het basisregime.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op beide onderdelen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft voorafgaand aan de handeling die hem de straf opleverde personeel geroepen vanwege het hinderlijke gedrag van de medegedetineerde.
Het personeel kwam, maar er gebeurde niets. Klager wilde weggaan en schoof enkel geëmotioneerd naar achteren met zijn stoel, de stoel daarbij beetpakkend. Klager ontkent de stoel boven zijn hoofd gehouden te hebben en de medegedetineerde hiermee te
hebben willen aanvallen. Klager heeft meermalen geklaagd over het gedrag van de betreffende medegedetineerde. Hij liep ook voordien regelmatig van de situatie weg. Medegedetineerden hebben verklaringen afgelegd omtrent hetgeen er gebeurd is. Klagers
raadsman legt de verklaringen ter zitting over.
Er zijn geen eerdere incidenten van klager bekend. Zowel klager als de betrokken medegedetineerde is overgeplaatst.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter en zoals weergegeven in aangehechte uitspraak, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf wordt overwogen dat, hoewel de beroepscommissie zich een andere afwikkeling van het incident had kunnen voorstellen, de opgelegde disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk is. Hierbij is in
aanmerking genomen dat uit de stukken voldoende naar voren komt dat, hoewel klager regelmatig zijn irritatie omtrent de medegedetineerde bij het personeel geuit heeft, hij op de dag van het opleggen van de straf door het boven zijn hoofd hijsen van een
stoel de indruk wekte de medegedetineerde met deze stoel te willen aanvallen, hetgeen door ingrijpen van het personeel voorkomen kon worden. In de overgelegde verklaringen van medegedetineerden wordt dit niet weersproken. Het beroep zal ten aanzien van
dit onderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisregime wordt het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer 16 maart 2015 (kenmerk 14/3222/GA) dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje
gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klager vanwege bovengenoemd incident.
Niet is gebleken dat de directeur hier een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klager en het structurele gedrag, waaromtrent overigens geen stukken zijn bijgevoegd. In het degradatiebesluit wordt enkel het negatieve gedrag
beschreven, terwijl het overige gedrag van klager in het geheel niet wordt vermeld.
Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klager niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn re-integratie. De
beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
De beroepscommissie is van oordeel dat in een degradatiebesluit duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag dienaangaande alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer
kan
promoveren en nu tegen het niet promoveren na zes weken beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 30,= (zes weken x € 5,=).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisregime, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dat onderdeel en verklaart het beklag dienaangaande alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven