nummer: 14/4780/GA
betreft: [klager] datum: 20 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 18 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek te Zutphen, voor zover hiertegen beroep is ingesteld,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om te kunnen luchten gedurende de periode dat hij een disciplinaire straf onderging van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel (686).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is aangevoerd dat klager zo nauwkeurig als mogelijk zijn beklag heeft omschreven. Subsidiair meent klager dat niet vereist is op welke dag zijn beklag ziet.
De directeur heeft daarop geantwoord dat hij niets toe te voegen heeft aan de uitspraak van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beklagcommissie heeft klager als volgt verklaard: “Op maandag heeft klager geen gelegenheid gekregen om te luchten. Desgevraagd heeft klager aangegeven dat hij dat niet zo heel erg vond. (...)”.
De beroepscommissie stelt voorop dat met de mondelinge toevoeging ter zitting van de beklagcommissie “Op maandag” de klacht voldoende duidelijk is omschreven, zodat voor een niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in artikel 61, derde
lid,
Pbw geen aanleiding bestaat.
Nu klager evenwel te kennen heeft gegeven dat hij dit niet zo heel erg vond, ontbreekt enig belang bij het beklag. Klager had om die reden niet in zijn beklag moeten worden ontvangen. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 april 2015
secretaris voorzitter