Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1033/GV, 29 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1033/GV

betreft: [klager] datum: 29 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Loth, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2015 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de op 21 januari 2015 ten aanzien van klager verleende toestemming voor strafonderbreking ingetrokken.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager zou in de week van 15 maart 2015 worden uitgezet naar zijn land van herkomst. Echter, klager is op 17 maart 2015 aangehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel ter zake van een strafbaar feit. Het zou gaan om een vermoeden van bezit
van cocaïne en een poging tot uitvoer van cocaïne. Een dossier ter onderbouwing hiervan is niet voor handen, waardoor het een en ander niet kan worden getoetst. Uit de summiere gegevens kan niet worden opgemaakt dat sprake is van een dermate ernstige
verdenking dat deze de intrekking van strafonderbreking kan rechtvaardigen. Klager en zijn raadsman zijn bereid het beroep mondeling toe te lichten en verzocht wordt om een proceskostenveroordeling.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op verzoek van de officier van justitie is op 16 maart 2015 alsnog negatief beslist op klagers verzoek om strafonderbreking. Volgens de toelichting op de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) “kunnen lopende onderzoeken van de
politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten”. In dat licht is naar de huidige stand van zaken ten aanzien van de verdenking geïnformeerd. Inhoudelijk wordt verwezen naar informatie van de officier van justitie. Deze
informatie vormt een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking.

Op klagers verzoek is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft positief geadviseerd.

De officier van justitie bij het landelijk parket heeft op 9 april 2015 als volgt geïnformeerd.
Op 20 september 2013 is klagers auto in beslaggenomen. Deze auto is op 7 februari 2015 nader onderzocht. Zowel het interieur als het exterieur van het voertuig zijn volledig gedemonteerd. In speciaal verborgen ruimtes werd cocaïne aangetroffen (ruim 20
kilo). Het onderzoek is inmiddels afgerond en op zeer korte termijn wordt een definitieve vervolgbeslissing genomen. Klager zal waarschijnlijk worden gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam voor (poging) uitvoer en bezit van ruim 20 kilo cocaïne.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek tot het horen van klager af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Ook het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt
afgewezen
nu de wet hierin niet voorziet.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar, wegens – kort gezegd – handelingen die zijn strafbaar gesteld bij de Opiumwet en witwassen. De einddatum van de detentie valt op of omstreeks 19 september 2016.

Op 21 januari 2015 is aan hem strafonderbreking verleend op grond van artikel 40a van de Regeling. Deze beslissing is op 16 maart 2015 ingetrokken.

Uit het dossier blijkt dat – nadat strafonderbreking was verleend – nadere informatie is gekomen van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie over klager. Gezien de inhoud van die informatie, oordeelt de beroepscommissie dat in redelijkheid
besloten had kunnen worden de verleende strafonderbreking in te trekken. Hetgeen in beroep is aangevoerd, maakt dat oordeel niet anders. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 29 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven