Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4738/GA, 28 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4738/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.M. Iwema, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2015, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klagers raadsman voormeld gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en te persisteren bij het tegenover de beklagcommissie gevoerde verweer.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet mogen bellen met klagers raadsman en een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens de weigering mee te gaan met op eigen verzoek geregeld transport naar de
rechtbank.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wist niet dat de bus van DV&O al zo vroeg zou komen om hem op te halen. De behandeling van zijn zaak stond in de middag geappointeerd. Pas op de 24e vroeg klager zich af, gelet op de tijdsspanne, of hij werkelijk bij de behandeling van de zaak
zou moeten zijn. Het klopt dat hij zelf de afweging heeft gemaakt om niet te gaan.
Wel werd het hem absoluut niet toegestaan contact op te nemen met zijn raadsman. Klager is van mening dat hij met zijn raadsman had moeten mogen overleggen of zijn aanwezigheid cruciaal was bij de familierechtelijke zitting. Daarbij zijn er bij klager
medische problemen waardoor het voor hem moeilijk is voor een langere duur in een politiecel bij de rechtbank te verblijven. Klager werd niet in de gelegenheid gesteld te telefoneren en werd meteen op cel geplaatst.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager op 24 september 2014, voordat hij met het op zijn verzoek geregelde vervoer naar de rechtbank zou gaan, met zijn raadsman wilde overleggen of er, gelet op het vroege tijdstip van
vervoer, een noodzaak was om bij de behandeling van zijn familierechtelijke zaak aanwezig te zijn.
In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is (onder meer) bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de
gelegenheid bestaat. Een van de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen is de rechtsbijstandverlener (i.c. de advocaat). Vast staat dat klager op 23 september 2014 met zijn advocaat heeft gesproken. Voorts staat vast dat op verzoek van
klager vervoer is aangevraagd teneinde klager in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn familierechtelijke zaak op 24 september 2014 aanwezig te zijn.
Uit het dossier noch ter zitting is gebleken van een noodzaak om op 24 september 2014 met zijn advocaat te bellen. Voorts heeft de directeur gesteld dat er op dat tijdstip, gelet op het gereedstaande vervoer, geen gelegenheid was om klager te laten
bellen. Klager kon mee op transport, maar heeft er zelf voor gekozen dit, vanwege het tijdstip, niet te doen. De om die reden opgelegde disciplinaire straf acht de beroepscommissie, al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, dan ook
niet onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 28 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven