Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0820/GV, 17 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/820/GV

betreft: [klager] datum: 17 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 februari 2015 genomen beslissing van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek, nu deze beslissing is gebaseerd op gronden die onjuist (geïnterpreteerd) zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De verlofaanvraag is afgewezen, omdat er hoge geïndiceerde risico’s bestaan op het gebied van recidive en onttrekking aan voorwaarden. Klager heeft er ook geen blijk van
gegeven
zich in te spannen om mee te werken aan de uitvoering van zijn re-integratieplan. Hij heeft er voor gekozen andere (interne) activiteiten voorrang te geven en gesprekken over zijn re-integratieplan niet te voeren. Er zijn dan ook nog geen acties
uitgevoerd om de vastgestelde risico’s te verlagen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Lelystad heeft negatief geadviseerd ter zake van de verlofaanvraag in verband met klagers weigering mee te werken aan zijn re-integratie en resocialisatie, zijn delictgeschiedenis en het hoge
recidiverisico.
De politie heeft positief geadviseerd ter zake van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en acht maanden met aftrek wegens opzettelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De fictieve einddatum van de detentie is thans bepaald op 29 oktober 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Uit het advies vrijheden blijkt dat klagers recidiverisico, gelet op zijn delictgeschiedenis, wordt ingeschat als hoog. Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog, nu klager zich eerder niet aan voorwaarden verbonden aan
reclasseringstoezicht heeft gehouden. Tevens volgt uit het advies vrijheden dat klager er geen blijk van heeft gegeven zich in te spannen om in gesprek te gaan over en mee te werken aan de uitvoering van zijn re-integratieplan. Derhalve kan de
beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, in dit stadium van zijn detentie niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 17 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven