Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3818/TA, 14 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 14/3818/TA

betreft: [klager] datum: 14 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], jurist.

Klager heeft bij brief van 20 januari 2015, ontvangen op 26 januari 2015, zijn beroep nader toegelicht. Deze brief is op 28 januari 2015 ter kennisneming aan het hoofd van de inrichting gezonden.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting bij brief van 15 januari 2015 om nadere informatie verzocht. Deze informatie is op 30 januari en 2 februari 2015 ontvangen en op 2 februari 2015 aan klager gezonden; hem is daarbij de gelegenheid
gegeven daarop binnen een termijn van 10 dagen schriftelijk te reageren. De reactie van klager is op 17 februari 2015 ontvangen en ter kennisneming aan het hoofd van de inrichting gezonden.
De beroepscommissie heeft klager bij brief van 18 maart 2015 verzocht bepaalde brieven aan de beroepscommissie toe te sturen. Bij brief van 23 maart 2015 heeft klager bericht dat hij die brieven niet meer in zijn bezit heeft; deze brief is op 8 april
2015 ter kennisneming aan het hoofd van de inrichting gezonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verlenging van de postmaatregel op 19 mei 2014 en het niet verzenden van brieven van klager aan zijn kennissen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is door de postmaatregel zwaar benadeeld omdat brieven
aan zijn gescreende kennissen niet zijn verzonden en hij daardoor zijn relatie met hen niet goed kan onderhouden. Hij wil daarvoor gecompenseerd worden als de brieven niet alsnog kunnen worden verzonden. Een van zijn kennissen is inmiddels
overleden. Tijdens bezoek en telefonisch contact met zijn kennissen wil hij het luchtig houden, maar in zijn brieven wil hij zwaardere kost bespreken. Zijn brieven zijn niet verzonden en heeft hij zonder behoorlijke uitleg teruggekregen. Hij heeft daar
geen begrip voor, omdat hij vrijheid van meningsuiting heeft. Aanvankelijk dacht hij dat er nog wel over te praten zou zijn. Hij is in beklag gegaan omdat de postmaatregel maar bleef voortduren. Door deze maatregel heeft hij niet veel brieven meer
geschreven, omdat negen van de tien brieven van hem niet worden verzonden. De inrichting ziet overal een bedreiging in. Klager heeft wel eens dreigementen geuit, maar niet in brieven aan zijn kennissen die fatsoenlijk en intelligent zijn en zelf wel
kunnen uitmaken of zij brieven van hem willen ontvangen en lezen. De inrichting spreekt van een verontrustende inhoud van zijn brieven, maar klager ontkent dat met klem. Het journaal en krantenberichten hebben vaak een meer verontrustende inhoud. Hij
heeft niet gezegd dat de mensheid uitgeroeid mag worden, maar wel dat wat hem betreft de mensheid van de aardbodem mag verdwijnen. Verder is hij niet van plan brieven met verontrustende inhoud te sturen naar de media. Hij heeft wel een brief naar het
AD
geschreven ter attentie van mevrouw U., tekenaar, maar niet ter publicatie. In die brief geeft hij, uitsluitend in een poging om tot enig herstel van contact te komen, uitleg van de redenen van het door hem niet nakomen van een 20 jaar geleden gedane
belofte tot toezending van klassieke cd’s. Daarbij heeft hij tekst en uitleg over zijn delict gegeven. Hij wil niet direct een brief aan haar zelf versturen om haar privéadres te vragen omdat ze dan ziet dat klager in een tbs-kliniek zit en hij het
risico loopt dat zij dan al bij voorbaat niets met hem te maken wil hebben.
Het is niet juist dat hij in de niet verzonden brieven aan zijn kennissen zou hebben geschreven over liquidaties en om wapens zou hebben gevraagd. Zijn kennissen zouden dat verafschuwd hebben. Wel heeft hij in die brieven kritiek geuit over de gang van
zaken en de situatie in de inrichting, zoals de daar heersende psychiatrische dictatuur. Op 10 januari 2014 heeft hij een brief geschreven aan prof. Dr. S. voor een kritische second opinion ten behoeve van de verlengingszitting van omstreeks 25 maart
2015, die evenmin is verzonden. Ook dit is voor hem een zeer zware provocatie van een inrichting die niet tegen kritiek kan.
Hij kan de niet verzonden, aan hem teruggegeven brieven niet overleggen omdat hij in de inrichting in een te kleine verblijfsruimte moest leven en niet alles kon bewaren. Na zijn overplaatsing naar de Pompestichting heeft hij de bedoelde brieven niet
meer kunnen vinden.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Gezien de ernstige, bedreigende uitingen van klager naar personeel en ook medeverpleegden, wil de inrichting voorkomen dat hij
daaraan uitvoering gaat geven. Vanuit de behandeling is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting gekozen voor het houden van toezicht op klagers post. Brieven worden vervolgens niet verzonden als daarin naar het
oordeel
van de inrichting iets bedreigends staat. In klagers brieven stonden dreigende uitspraken naar medewerkers van de inrichting betreffende liquidaties of de mogelijkheid tot het verkrijgen van wapens. Klager wilde via het AD ook een brief met uitleg
versturen aan een dame die voor het AD personen in de rechtbank tekent. Afgesproken is dat alle brieven door klager open aangeboden worden, zodat de persoonlijk begeleiders deze kunnen lezen. In de bewuste brieven stonden een beschrijving van klagers
delict en dreigende uitspraken naar het personeel. Het woordgebruik was erg onvriendelijk. Ondanks de postmaatregel heeft verzoeker getracht brieven door te sluizen via de maandcommissaris, via een werknemer van de Rabobank en via de pedicure. De
postmaatregel is met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting verlengd omdat in de brieven persoonlijke bedreigingen naar personeelsleden werden geuit en klager geprobeerd heeft om andere mensen in te huren of wapens de
inrichting in te krijgen.
Iedere niet verzonden brief wordt in overleg met de patiënt aan hem teruggegeven, ook aan klager. Daarbij werd niet apart een aanzegging van niet verzending gegeven, omdat dit ondoenlijk is in het geval het om vele niet verzonden brieven gaat. Nu is
wel
standaard in de aanzegging van de toezichtmaatregel opgenomen dat een niet verzonden brief ex artikel 35, vijfde en zesde lid, Bvt kan worden geweigerd en in overleg met de patiënt wordt teruggegeven of vernietigd. Tot nu toe zijn niet verzonden
brieven
altijd teruggegeven aan de betreffende patiënt.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting neemt de beroepscommissie de volgende omstandigheden als vaststaand aan. Bij schriftelijke mededeling van de beslissing van 19 mei 2014 is de eerder aan klager opgelegde maatregel van het houden van
toezicht op post van of voor klager verlengd omdat klager dreigde vele brieven met ongewenste inhoud naar instanties te sturen. Vast staat dat de inrichting een aantal door klager ter verzending aangeboden brieven niet heeft verzonden. In de
schriftelijke mededeling van 19 mei 2014 is geen beslissing tot weigering van verzending van brieven van klager vermeld. Feitelijk is geen enkele schriftelijke mededeling daarvan aan klager gegeven.
Klagers beklag en beroep zien op de beslissing van 19 mei 2014 tot verlenging van deze toezichtmaatregel, maar juist vanwege het feit dat na het uitgeoefende toezicht door hem ter verzending aangeboden brieven niet zijn verzonden.

Het hoofd van de inrichting kan op grond van artikel 35, vijfde lid, Bvt met het oog op daarin vermelde belangen verzending van brieven van verpleegden weigeren en dient van de desbetreffende beslissing krachtens artikel 54, eerste lid onder b, Bvt
schriftelijke mededeling aan de verpleegde uit te reiken. Nu dit in klagers geval in strijd met de wet is nagelaten, dient het beklag in zoverre gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager daarvoor een tegemoetkoming
toe
te kennen, daar klager beklag heeft ingesteld en door het genoemde vormverzuim daarom niet is geschaad in zijn belang een rechtsmiddel in te dienen.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.
Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting met betrekking tot dit beroep en beroep 14/3816/TA is voldoende aannemelijk geworden dat het hoofd van de inrichting in het licht van het - met name in het verweerschrift van 2 juli 2014 en in de
aanvraag van een machtiging verlenging afzondering van 23 mei 2014 beschreven - gedrag van klager en de inhoud van bepaalde brieven heeft besloten tot verlenging van het toezicht op klagers post en dat vervolgens alleen die brieven van klager niet zijn
verzonden die volgens de inrichting voor de geadresseerde verontrustend konden zijn. De beroepscommissie heeft van de desbetreffende brieven geen kennis kunnen nemen daar de inrichting deze brieven aan klager heeft teruggegeven. Klager heeft deze
brieven niet aan de beroepscommissie kunnen overleggen omdat hij ze niet meer in zijn bezit heeft. Dit betekent dat de beroepscommissie moet afgaan op hetgeen partijen over de inhoud van de brieven hebben gesteld. Gelet op de door de inrichting gegeven
beschrijving van die brieven, heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie met het oog op de in artikel 35, derde lid, Bvt genoemde belangen in redelijkheid tot verlenging van de toezichtmaatregel en de weigering van verzending van de
bewuste brieven kunnen komen.
Het beroep zal derhalve inhoudelijk ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het ontbreken van een schriftelijke mededeling van de weigering van verzending van brieven gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre
alsnog gegrond. Zij wijst het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming af.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 14 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven