Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3993/GA, 7 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3993/GA

betreft: [klaagster] datum: 7 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[klaagster], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klaagsters raadsvrouw voormeld gehoord.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, heeft zij via haar raadsvrouw laten weten niet ter zitting te verschijnen.
De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder tv wegens een positieve urinecontrole, waarbij bleek dat klaagster positief scoorde op harddrugs; tevens is klaagster in het
kader van DBT teruggeplaatst naar het basisprogramma.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagster zit enorm met deze zaak en handhaaft daarom haar beroep. Er wordt gesteld dat klaagster harddrugs heeft gebruikt, hetgeen niet het geval
is. Wel heeft ze tijdens haar verlof Trazodon gebruikt, hetgeen een positieve uitslag kan geven. Het is klaagster niet duidelijk of haar wordt aangerekend dat ze harddrugs zou hebben gebruikt of dat haar verweten wordt dat ze de gebruikte medicatie
niet
heeft gemeld. Ze erkent dat ze melding had moeten maken van de gebruikte medicatie. Dit was ze vergeten te melden bij binnenkomst na haar verlof. Wel heeft ze het meteen na afname van de urinecontrole gemeld. Voor zover de disciplinaire straf opgelegd
had mogen worden, had deze volgens de huisregels maar voor vijf dagen opgelegd mogen worden. Daarnaast had klaagster niet ook nog teruggeplaatst mogen worden naar het basisregime, enkel vanwege het gebruik van de medicatie. Uiteindelijk heeft de
periode
in het basisregime ook nog twee á drie weken langer geduurd dan zes weken, omdat klaagster te laat werd herbeoordeeld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van de disciplinaire straf is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij wordt ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf
opgemerkt dat ingevolge het ten tijde van het opleggen van de disciplinaire straf geldende drugsontmoedigingsbeleid van 1 oktober 2008 bij constatering van het gebruik van harddrugs een disciplinaire straf van maximaal vijf dagen opsluiting in een
strafcel dan wel op eigen cel kan worden opgelegd. Nu aan klaagster weliswaar zeven dagen is opgelegd, maar de straf feitelijk maar één dag geduurd heeft, zal hieraan geen consequentie worden verbonden.
Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisregime wordt het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de beroepscommissie van onder meer 16 maart 2015 (kenmerk 14/3222/GA) dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de
directeur het ‘oranje-gedrag’ dan wel het ‘rode gedrag’ van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene gedrag’, van de gedetineerde en uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje
gedrag’ dan wel ‘rode gedrag’ van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden
vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten tot degradatie van klaagster, omdat zij bij een urinecontrole en het daaropvolgende bevestigingsonderzoek van 1 september 2014 positief scoorde op harddrugs/verboden
middelen.
Het gebruik van verboden middelen tijdens detentie is ten strengste verboden en dus niet toegestaan.
Niet is gebleken dat de directeur hier een belangenafweging heeft gemaakt tussen het negatieve gedrag van klaagster en haar structurele gedrag, waaromtrent overigens geen stukken zijn bijgevoegd. In het degradatiebesluit wordt enkel het negatieve
gedrag
beschreven, terwijl het overige gedrag van klaagster in het geheel niet wordt vermeld.
Daarnaast heeft de directeur geen rapportage van het besluitvormingsproces (bijvoorbeeld een verslag van het MDO) overgelegd. Bij gebreke van een inzichtelijke belangenafweging als voornoemd is het de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden
waarom de directeur heeft geconcludeerd dat klaagster niet genoeg verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar re-integratie. De beroepscommissie acht de degradatiebeslissing dan ook onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Hierbij komt nog dat uit het degradatiebesluit niet duidelijk wordt of de directeur de door klaagster begane gedraging heeft aangemerkt als ‘oranje gedrag’ dan wel als ‘rood gedrag’. De beroepscommissie is van oordeel dat in een degradatiebesluit
duidelijk moet worden weergegeven op grond van welke gedragskleur een gedetineerde wordt gedegradeerd. Zij gaat er dan ook vanuit dat de directeur in volgende degradatiebeslissingen duidelijk aangeeft of de degradatie het gevolg is van ‘oranje gedrag’
dan wel van ‘rood gedrag’.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van dit onderdeel gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag dienaangaande alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de
bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na degradatie wordt bezien of een gedetineerde weer kan promoveren en nu tegen het
niet promoveren na zes weken beklag kan worden ingesteld, welke periode blijkens de niet weersproken stelling van klaagsters raadvrouw met in elk geval twee weken is overschreden, zal de beroepscommissie aan klaagster een tegemoetkoming toekennen van €
40,= (acht weken x € 5,=).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de terugplaatsing naar het basisregime gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dat onderdeel en verklaart het beklag dienaangaande alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven