Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4191/GA, 3 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4191/GA

betreft: [klager] datum: 3 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Uijt de boogaardt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Almere in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagrechter heeft een tegemoetkoming van € 25,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende:
a. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht;
b. een disciplinaire straf van een dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel;
c. de ontzegging van de toegang tot de inrichting van klagers ex-partner voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is aangevoerd dat een tegemoetkoming is gewenst op andere gronden dan het gegrond verklaarde beklag.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De directeur kan zich verenigen met de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onderdelen a. en b. van het beklag. Uit de beschikking van de directeur van 4 juni 2014 blijkt dat op 4 juni 2014 aan klager een disciplinaire straf is opgelegd van drie dagen opsluiting in een strafcel, waarvan twee dagen met
cameratoezicht, en één dag plaatsing in de eigen cel. Tevens is klager bezoek ontzegd. De verklaring van de directeur ter zitting van de beklagrechter dat het hier een (orde)maatregel betreft en klager vervolgens één dag straf is opgelegd, staat op
gespannen voet met de inhoud van de beschikking van 4 juni en de overwegingen van de beklagrechter op dit punt kunnen dan ook niet gevolgd worden.

Klager beklaagt zich erover dat de beschikking niet binnen 24 uur aan hem is uitgereikt.
De beschikking is opgemaakt op 4 juni 2014 en de straf is ingegaan op dezelfde datum om 11.00 uur. Niet weersproken heeft klager gesteld dat hem de beschikking is uitgereikt de volgende dag om 12.30 uur. Dit is niet binnen de daarvoor gestelde termijn
van 24 uur.
Niet is gebleken van omstandigheden die een overschrijding van deze termijn rechtvaardigen. Gelet op bovenstaande voldoet de oplegging van de disciplinaire straf niet aan de daaraan te stellen eisen. Reeds daarom dient het beklag gegrond verklaard te
worden. De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel c. van het beklag. De beklagrechter heeft niet beslist op de klacht betreffende de ontzegging van het bezoek. Uit proceseconomische motieven zal de beroepscommissie als enige en hoogste instantie oordelen. De beroepscommissie
overweegt als volgt. Met de weigering een bepaald persoon toe te laten tot de gedetineerde, als bedoeld in artikel 38, derde lid van de Pbw, beperkt de directeur de kring van personen die het bezoekrecht van de gedetineerde inhoud kunnen geven. Deze
beperking vormt dan ook een inbreuk op de vrijheid van de gedetineerde om te bepalen met wie hij contacten wenst te onderhouden. Dit betekent dat de beslissing van de directeur om een bezoeker de toegang tot de gedetineerde te weigeren moet worden
opgevat als een inperking van een aan de gedetineerde toekomend recht, waartegen beklag open staat.

Nu bij klager geen contrabande is aangetroffen tijdens en na het bezoek en gelet op de omstandigheid dat het weigeren van de toegang van klagers ex-partner voor de duur van drie maanden mede inhoudt dat hij zijn vijfjarige zoon gedurende die periode
niet kan zien, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de
beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 3 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven