Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4771/GM, 2 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4771/GM

betreft: [klager] datum: 2 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 december 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager en [...], GZ-psycholoog bij voormelde inrichting, en [...], hoofd behandeling bij voormelde inrichting, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 oktober 2014, betreft de onjuistheid van de rapportage van de psycholoog die leidde tot plaatsing van klager op een afdeling voor beheersproblematische
gedetineerden
(BPG-afdeling).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De psycholoog heeft op verzoek van de directeur een selectievoorstel geschreven. Zij beschrijft klager ten onrechte als een zeer gevaarlijk en onhanteerbaar iemand. Klager herkent
zich niet in haar conclusies. Ook zijn raadsman herkent klager niet in de omschrijving van de psycholoog. Hij is nooit weggeplaatst uit verschillende PPC’s wegens ontwrichtend gedrag, zoals de psycholoog stelt. Hij heeft slechts in één PPC verbleven.
Hij verbleef in het PPC op een structuurafdeling. Hij werd bedreigd en is naar een andere unit overgeplaatst. Omdat geen sprake was van persoonlijkheidsproblematiek, is hij vervolgens weer overgeplaatst naar een reguliere inrichting. Er werd aangegeven
dat hij niet zou hebben meegewerkt aan een milieu-onderzoek. Hij heeft echter wel meegewerkt. Verder is hij nooit gewaarschuwd dat hij ontwrichtend of dreigend gedrag zou vertonen. Vanuit het PPC is hij overgeplaatst naar de p.i. Grave en vervolgens
naar de locatie Roermond. In deze inrichtingen werd hij bedreigd. Klager is namelijk veroordeeld voor een zedendelict. Hij heeft steeds “speciale baantjes” gehad, zoals reiniger of schilder. Hij hoorde pas dat hij iets verkeerd had gedaan nadat hij op
de BPG-afdeling was geplaatst. De rapportage van de psycholoog heeft een grote invloed op klagers detentie. Hij heeft acht maanden op de BPG-afdeling verbleven. De psycholoog heeft klager voor het uitbrengen van de rapportage gesproken. Het gesprek
ging
over zijn plaatsing “op rood” en zijn gevoel onheus behandeld te worden. Klager heeft gezegd dat hij het gek vindt dat medegedetineerden die vast zitten voor moord of beroving van oude vrouwtjes hem veroordelen. Klager had het gevoel dat de psycholoog
het persoonlijk opvatte.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – ingenomen. Nu klager zich beklaagt over een advies van de inrichtingspsycholoog dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verwezen wordt naar een uitspraak van de
beroepscommissie van 13 december 2012, nr. 11/4068/GA. De psycholoog heeft nooit een diagnose gesteld, maar zij heeft de directeur van advies voorzien op basis van haar eigen waarnemingen en besprekingen. Nu geen diagnose is gesteld, is geen sprake van
medisch handelen. De psycholoog heeft in het bejegeningsavies de directeur geadviseerd over de manier waarop kan worden omgegaan met klager. Zij heeft niets gedaan wat niet kan of mag. De omschrijving van de houding en de weergave van klagers persoon
zoals vermeld in het selectieadvies zijn consistent met hetgeen gedurende klagers detentie over hem is gerapporteerd. Daarnaast is een deel van het advies gebaseerd op informatie van het Pieter Baan Centrum. Daarbij komt dat het advies afkomstig is van
het Psycho Medisch Overleg (PMO), waar de psycholoog voorzitter van is.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van medisch handelen nu het advies betrekking heeft op de (geestelijke) gezondheid van klager. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.

De beroepscommissie stelt vast dat het betreffende advies door de psycholoog is opgesteld namens het PMO en het geen zelfstandige actie van de psycholoog betreft. Klager is op 25 juli 2014 besproken in het PMO. Voorts volgt uit het advies dat de
psycholoog overleg heeft gehad met de psychologen van de BPG-afdeling van de p.i. Vught. Niet gebleken is van aanknopingspunten op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het handelen van de psycholoog in strijd is met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. W.J. Schudel en J.G.J. de Boer, voorzitter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 2 april 2015

secretaris voorzitter

Naar boven