Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4731/GA, 1 april 2015, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4731/GA

betreft: [klager] datum: 1 april 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Visscher, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 december 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J. Visscher om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op de directeur en de beklagcommissie rust de verplichting om na te gaan of de in het advies door de officier van justitie ingenomen stellingen gemotiveerd en in voldoende mate onderbouwd zijn. In het advies is sprake van onjuiste conclusies dan wel
oneigenlijke argumenten. Klager heeft (persoonlijke) omstandigheden aangevoerd die een weigering van verlof in de weg staan. Een medeverdachte in de onderhavige zaak is inmiddels wel verlof toegekend.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
De afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag was voldoende gemotiveerd, gelet op het negatieve advies van de officier van justitie, het korte verblijf van klager in de inrichting,
het feit dat het verlofadres en het adres van het slachtoffer beide in de gemeente Den Bosch liggen en het vonnis slechts twee maanden oud was, waardoor er risico was voor ongewenste slachtofferconfrontatie en maatschappelijke onrust.
Bovendien ziet de beslissing op klagers verlofaanvraag en niet op de situatie van een medeverdachte. Of de medeverdachte verlof is toegekend, is niet relevant.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Bosch heeft in het advies van 10 september 2014 aangegeven dat klager pas twee maanden geleden is veroordeeld voor een overval met een mes op een 88-jarige vrouw en dat er bij
verlofverlening
gevreesd wordt voor maatschappelijke onrust te meer daar het slachtoffer in dezelfde gemeente woont en een ongewenste confrontatie tot de mogelijkheden behoort.
De politie Oost Brabant heeft in een advies van 8 september 2014 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens diefstal met geweld. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 15 dagen te ondergaan. De datum van invrijheidstelling is thans
bepaald op 17 november 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Ten tijde van klagers eerste verlofaanvraag was hij recent veroordeeld voor een overval met een mes op een 88-jarige vrouw. Door de officier van justitie is negatief geadviseerd ter zake van verlofverlening in verband met de aard van het strafbare
feit,
de recente veroordeling en, nu klagers verlofadres in dezelfde gemeente ligt als het adres van het slachtoffer, het risico van slachtofferconfrontatie.
De directeur heeft in de beslissing om de verlofaanvraag af te wijzen het advies van de officier van justitie meegewogen. Voorts heeft de directeur overwogen dat klager nog maar sinds kort positief gedrag op de afdeling vertoonde en dat er nog geen
inschatting kon worden gemaakt van het recidiverisico omdat er nog geen reclasseringsadvies was uitgebracht.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze ten tijde van de bestreden beslissing een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. De beslissing van de directeur
kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder g en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 april 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven