nummer: 14/3975/GA
betreft: [klager] datum: 31 maart 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 maart 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Haarlem.
Op 12 maart 2015 zijn afschriften ontvangen van het uitvoerformulier van het Detentiecentrum Schiphol en het ontruimingsverslag van de p.i. Haarlem. Afschriften hiervan zijn op 19 maart 2015 naar klager en diens raadsvrouw verstuurd.
Aan de directeur van de p.i. Vught is verzocht een afschrift van de invoerlijst te verstrekken. Op 18 maart 2015 is de invoerlijst van de p.i. Vught ontvangen. Een afschrift hiervan is op 19 maart 2015 naar de directeur, klager en diens raadsvrouw
verstuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers kleding na zijn overplaatsing vanuit de p.i. Haarlem naar de p.i. Vught.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is vanuit de afzonderingscel meteen overgeplaatst naar de p.i. Vught. Hij heeft zijn spullen niet zelf kunnen inpakken. Klager weet niet of er spullen buiten zijn kast lagen. Alle kledingstukken in klagers cel waren van hem. Klager heeft geen
aankoopbonnen van de kledingstukken. Klager verblijft illegaal in Nederland en hij heeft daarom geen betaalrekening. De familie van klager heeft kleding gekocht en laten invoeren. Klager verbleef tijdens een vorige detentie van 2010 tot medio 2012 in
de
p.i. Grave. Het betreft hier de vermissing van klagers kleding bij de overplaatsing van de p.i. Haarlem naar de p.i. Vught. Klager heeft tussentijds niet in de p.i. Grave verbleven en er zijn geen kledingstukken nagezonden vanuit de p.i. Grave.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had een conflict met een medegedetineerde. Klagers spullen zijn ingepakt toen hij in de strafcel verbleef. In dit geval is ingeschat dat het beter was dat het personeel klagers spullen zou inpakken en niet klager zelf. De spullen zijn een dag na
de strafplaatsing ingepakt op 18 maart 2014. De spullen staan vermeld op de lijst ‘achtergebleven spullen’. Klagers kleding is ingepakt in vier dozen en deze vier dozen zijn verzonden naar de p.i. Vught. Daar is getekend voor ontvangst van de vier
dozen. De directeur weet niet of de dozen tijdens het transport in de p.i. Grave zijn geweest. Klager kwam vanuit het Detentiecentrum Schiphol naar de p.i. Haarlem in januari 2014. Toen klager in de p.i. Haarlem verbleef, zijn er geen nieuwe
kledingstukken ingevoerd. Het is bekend dat er onderling spullen worden geruild. De directeur zal een invoerlijst verstrekken van klagers binnenkomst in de p.i. Haarlem en een invoerlijst van het Detentiecentrum Schiphol.
3. De beoordeling
Klager heeft bij het bad in de p.i. Vught aangevoerd dat hij mist: 1 rood trainingspak, 3 T-shirts, 1 donker blauwe broek, 1 zwarte trainingsbroek, 1 licht blauwe trui en 1 blauwe vest. Op 16 september 2014 heeft de raadsvrouw de waarde van de
kledingstukken geschat op
€ 802,75 en vermeld dat ook nog 2 vesten (wit/geel en zwart/wit) vermist zijn. In totaal mist klager dus 3 vesten. Er zijn geen aankoopbonnen verstrekt.
Uit de invoerformulieren van het Detentiecentrum Schiphol blijkt dat op 1 februari 2014 een tas is ingevoerd en op 6 februari 2014 is een tas met jas, spijkerbroek en ‘5 kilo’ ingevoerd. Daarnaast blijkt uit het ontruimingsverslag van 11 februari 2014
dat klager meerdere kledingstukken in zijn bezit had. Er staan geen merknamen vermeld van de kledingstukken. De kledingstukken die staan vermeld – voor zover hier aan de orde – zijn: 7 trainingsbroeken, 1 korte broek, 1 zwarte spijkerbroek en 2 blauwe
spijkerbroeken. Voorts 1 Polo, 15 T-shirts, 1 blauwe trainingsjas, 4 sweaters en in de vuile was nog 6 T-shirts en nog 1 trainingspak.
Uit de invoerlijst van de p.i. Haarlem staan bovenstaande goederen bij binnenkomst – voor zover hier aan de orde – als volgt vermeld: sweatshirt/T-shirts (16 stuks), broeken (waaronder ook korte broeken, 10 stuks), trui (5 stuks), trainingspak compleet
(2 stuks).
Uit het ontruimingsverslag van de p.i. Haarlem blijkt dat er 6 spijkerbroeken, 1 trainingsbroek, 6 trainingsjassen, 12 T-shirts en 3 vesten zijn ingepakt.
Vervolgens is – voor zover hier aan de orde – op 31 maart 2014 in de p.i. Vught ingevoerd: 7 broeken, 1 hemd, 5 trainingsbroeken, 1 trainingsjack, 6 truien, 17 T-shirts en 3 vesten.
De beroepscommissie concludeert dat de formulieren van de p.i. Haarlem en de p.i. Vught maar ten dele vergelijkbaar zijn, nu de inrichtingen verschillende lijsten en omschrijvingen hanteren. In ieder geval concludeert de beroepscommissie dat vanuit de
p.i. Haarlem 4 dozen zijn verzonden en dat deze 4 dozen zijn ontvangen in de p.i. Vught. Met betrekking tot de inhoud van deze dozen stelt de beroepscommissie vast dat klager in de p.i. Haarlem in het bezit was van 3 vesten en dat deze 3 vesten zijn
ingevoerd in de p.i. Vught. Voor het overige valt niet uit te sluiten dat klager enkele kledingstukken mist, echter hij heeft dit niet voldoende aannemelijk kunnen maken. De beroepscommissie merkt daarbij op dat een gedetineerde in beginsel zelf
verantwoordelijk is voor de voorwerpen die hij in de inrichting onder zich heeft. In bijzondere omstandigheden kan de verantwoordelijkheid overgaan op de directeur. In casu is daarvoor geen aanleiding. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 31 maart 2015
secretaris voorzitter