Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0862/SGA, 23 maart 2015, schorsing
Uitspraakdatum:23-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/862/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 maart 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E.P.N. Pieterse, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in PPC Haaglanden.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld PPC van 13 maart 2015, inhoudende e de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen
in het kader van verzoekers status (‘verhoogd’) op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst), voor de duur van de periode ingaande op 12 maart 2015 en eindigend op 9 april 2015.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 18 maart 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 maart 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Vast staat dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘verhoogd’. In dat geval kan de directeur beslissen een aantal toezichtmaatregelen op te leggen. Bij de oplegging daarvan dient
– tenminste – aan de navolgende eisen te worden voldaan.
De directeur dient alvorens tot oplegging van de maatregelen over te gaan:
- de betreffende gedetineerde te horen;
- bij de oplegging van de toezichtmaatregelen een eigen belangenafweging te maken;
- tenminste maandelijks te toetsen of de noodzaak van voortduring van de toezichtmaatregelen nog aanwezig is.

Namens verzoeker heeft zijn raadsman aangevoerd dat verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan de beslissing van de directeur om toezichtmaatregelen op te leggen. De mededeling van de oplegging van de toezichtmaatregelen zou hebben plaatsgehad op een
later tijdstip dan de oplegging ervan. De directeur heeft in reactie hierop aangegeven dat juist is dat de mededeling pas na de doorvoering van de toezichtmaatregelen heeft plaatsgehad. Er zou sprake zijn geweest van een misverstand. Volgens de
directeur heeft hij verzoeker voorafgaand aan het uitreiken van de mededeling gesproken en de mededeling toen toegelicht. Gelet op vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker niet voorafgaand aan de beslissing van de directeur is
gehoord. Gelet daarop kon er - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - geen sprake zijn van een behoorlijke belangenafweging. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van onderhavige maatregelen zal worden geschorst tot
het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van onderhavige toezichtmaatregelen met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven