Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3991/TB, 26 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3991/TB

betreft: [klager] datum: 26 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 oktober 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 maart 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting(en) (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. S.O. Roosjen, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het
ministerie van Veiligheid en Justitie. Klager heeft afstand gedaan van de mogelijkheid zelf zijn standpunt ter zitting mondeling toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting (hierna: De Pompestichting) met als individueel beveiligingsniveau: hoog.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van20 februari 1997 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 28 april 1997 aangevangen. Op 15 april 1999 is klager geplaatst in FPC Veldzicht. Op 30 oktober 2001
is klager overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden. Op 7 februari 2006 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van FPC De Rooyse Wissel. Op 7 mei 2009 is klager overgeplaatst naar de longstayvoorziening van De Pompestichting. Na opheffing van de
longstaystatus is klager op 13 oktober 2011 geplaatst in De Woenselse Poort.Deze inrichting heeft klager op 18 maart 2013 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Op 14 mei 2013 is klager geplaatst in De Pompestichting. Op 27 januari 2014
hebben N., psychiater, en Van H., GZ-psycholoog geadviseerd aan klager de longstaystatus toe te kennen met individueel beveiligingsniveau: hoog. Op 11 juli 2014 adviseert de Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (LAP) dat de
behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De LAP adviseert eveneens het individuele beveiligingsniveau vast te stellen op hoog. Vervolgens is klager op 8 oktober 2014 gehoord over de
voorgenomen
plaatsing in een longstayvoorziening van De Pompestichting. De Staatssecretaris heeft op 10 oktober 2014 beslist klager in die voorziening te plaatsen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat de effectieve behandelduur korter is geweest dan zes jaar. De terbeschikkingstelling is weliswaar ingegaan op 28 april 1997, doch hij is eerst op 15 april 1999 opgenomen in FPC
Veldzicht, waar hij circa 2,5 jaar is behandeld. Na de overplaatsing naar FPC De Kijvelanden op 30 oktober 2001 is in 2003 de eerste aanvraag voor een longstaystatus gedaan; de tweede aanvraag is in 2005 gedaan. In de tussenliggende periode heeft in
feite geen behandeling plaatsgevonden. De behandeling in FPC De Kijvelanden heeft derhalve anderhalf jaar geduurd. Klager is in De Woenselse Poort behandeld vanaf 15 juni 2011 tot het moment van het steekincident op 26 februari 2013, derhalve een
periode van anderhalf jaar. Na het steekincident is de behandeling van klager gestaakt. De effectieve behandelduur is kort, rekening houdend met de lengte van de terbeschikkingstelling van 17,5 jaar. Klager erkent dat zijn problematiek ingewikkeld is
maar vraagt zich af of er wel voldoende tijd en aandacht aan zijn behandeling is besteed. De overplaatsingen hebben een vertragend effect op het verloop van de behandeling gehad. Klager meent dat herhaaldelijk en te snel de handdoek in de ring is
gegooid. Klager erkent dat het in De Woenselse Poort niet goed is gegaan en dat hij hierin een negatief aandeel heeft gehad. Klager meent dat gekeken moet worden welke stappen nog wel gezet zouden kunnen worden. De incidenten staan vrijwel alle in
relatie tot de problematiek van klager, waarvoor hij nu juist behandeld zou moeten worden. Klager is bereid zijn volle medewerking hieraan te verlenen en zich naar vermogen in te zetten. Ook als medicatie deel uitmaakt van deze behandeling is klager
daartoe bereid. Klager twijfelt af en toe over nut en noodzaak van medicatie, maar dit gedrag dient in het licht te worden gezien van het voor hem teleurstellende verloop van zijn behandeling. Klager behoudt zich het recht voor om het medicatiegebruik
kritisch tegen het licht te houden als sprake is van ernstige bijwerkingen. Klager heeft sterk het idee dat hij wordt opgegeven. Klager betwist dat een verblijf op een longstayafdeling niet zo slecht voor hem zou zijn. Psychiater M. stelt in zijn
rapport dat klager niet de psychiatrische zorg krijgt die past bij de aard en ernst van zijn stoornis. Klagers drugsgebruik heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij het indexdelict. Klager is nu al jaren clean. Klager heeft niet het voornemen weer
drugs te gaan gebruiken. Klager heeft in de Woenselse Poort diverse keren geklaagd over de problemen, die uiteindelijk tot het incident hebben geleid. Op de problemen is niet serieus ingegaan. Was dit wel gebeurd, dan had het incident zich
waarschijnlijk niet voorgedaan en was er geen aanleiding om klager op een longstayafdeling te plaatsen.
Gelet op de totale duur van de terbeschikkingstelling is bedroevend weinig gedaan aan behandeling. Klager heeft het idee dat de incidenten worden misbruikt om hem in een longstayvoorziening te plaatsen. Juist nu moet worden doorgezet. Dat klager soms
het bijltje er bij neer gooit, hoort bij zijn stoornis. Op die momenten moet het personeel niet met hem meegaan.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Toen klager in januari 2006 in een longstay-voorziening werd geplaatst, werd hij al bijna zeven jaar behandeld. Na opheffing van de longstay-status is klager
opnieuw enkele jaren behandeld. In de door klager aangehaalde rapportage van psychiater M. uit 2009 wordt aangegeven dat klager levenslang psychiatrische zorg nodig zal hebben en in ieder geval de komende jaren ook in een beveiligde inrichting. M.
stelde dat de longstay deze zorg vermoedelijk niet kon bieden, waarbij hij bovendien opmerkte dat hij niet bekend was met de mogelijkheden binnen de (toen) nieuw gebouwde longstay-voorziening te Zeeland. Inmiddels zijn alle deskundigen het erover eens
dat de longstay-status op zijn plaats is. Ook de laatste behandelpoging heeft volgens psychiater N. geen resultaat opgeleverd. Van de gestelde bereidheid mee te werken aan een behandeling, waaronder het gebruik van medicatie, komt in de praktijk weinig
terecht. De Staatssecretaris verwijst naar de rapportages van psychiater N. en GZ-psycholoog Van H. en het LAP-advies.
Het behandelteam is continu bezig geweest met het voorkomen en bestrijden van escalaties rondom klager. Klager heeft recent nog een incident gehad met een medepatiënt. Ook uit het recente verlengingsadvies blijkt dat de prognose somber is.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid, komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstay-voorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

De beroepscommissie merkt op dat de duur van de behandeling geen selectiecriterium vormt. Voor de beoordeling van het beroep is van belang of ten aanzien van klager voldoende behandelpogingen zijn ondernomen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is
dat het geval. In de loop van de tijd zijn verschillende initiatieven ondernomen, die geen of onvoldoende resultaten hebben opgeleverd. Overigens is de beroepscommissie van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven data, de behandeling langer heeft
geduurd dan zes jaar. Vanaf klagers plaatsing in FPC Veldzicht op 15 april 1999 tot aan zijn plaatsing in de longstay-voorziening van FPC De Rooyse Wissel op 7 februari 2006 zijn bijna zeven jaren verstreken. Na de beëindiging van de longstaystatus
verbleef klager vanaf 13 oktober 2011 in De Woenselse Poort. In ieder geval tot het steekincident op 26 februari 2013 is aan klager aanvullend zo’n anderhalf jaar behandeling aangeboden. Weliswaar is gebleken dat de behandeling in de beginjaren
moeizaam
verliep door een gebrekkige behandelmotivatie, hetgeen reeds in 2003 aanleiding vormde voor de eerste aanvraag voor toekenning van de longstaystatus. Aangenomen moet worden dat klager gedurende deze periode wel een behandeling is aangeboden, dan wel
dat
hem duidelijk is gemaakt welke consequenties zijn gebrekkige behandelmotivatie zou kunnen hebben.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstay-plaatsing van 18 maart 2013, het advies van de LAP van 11 juli 2014, welke naar het oordeel van
de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstay-voorziening, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde; dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet; en dat derhalve een longstay-voorziening vooralsnog als de meest
aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen de conclusie van psychiater N. in de Pro -Justitiarapportage van 27 januari 2014, inhoudende dat gezien klagers hoge recidievekans, de chronische, onbehandelbare psychische ziekte en de
persoonlijkheidsstoornis,
het opnieuw verlenen van de longstay-status onvermijdelijk is. Plaatsing in de GGZ is volgens N. niet haalbaar gebleken en ook daarbuiten is er geen enkel ander behandelperspectief voor klager. De benodigde zorgbehoefte is zeer hoog en ook het vereiste
beveiligingsniveau is hoog tot zeer hoog. In dezelfde lijn ligt het oordeel van GZ-psycholoog Van H. die oordeelt dat de comorbide problematiek van klager behandelresistent is. Gelet op de verschillende verbaal- en fysiek-agressieve incidenten oordeelt
Van H. dat klager zelfs in een hoog gespecialiseerde behandelomgeving als de Woenselse Poort niet in staat is zich te handhaven.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstay-voorziening van De Pompestichting te plaatsen met als individueel beveiligingsniveau `hoog’, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk
of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, prof. Dr. B.C.M. Raes en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 26 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven