Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1009/TP, 21 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/1009/TP

betreft: [klager] datum: 21 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 24 mei 2002 verlengd tot 22 augustus 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 18 oktober 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 27 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Grittenborgh teHoogeveen.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 13 juni 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht (hierna: Veldzicht) te Balkbrug. Klager is op 26 juni 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
De ministeriële beslissing bevat slechts plaatsgebrek als motivering. Justitie zelf is verantwoordelijk voor het capaciteitstekort en zoekt ondanks de verlaging van de norm om een delict tbs-waardig te oordelen geen structureleoplossingen. Klagers gevangenisstraf bedraagt twee en geen drie jaar. Hij heeft recht op de uitvoering van de verplichting een tbs-behandeling te ondergaan.Voorts wordt de toezegging van vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs geengestand gedaan. Blijkens de rapportage van de FPD dient zo spoedig mogelijk met zijn behandeling te worden begonnen. Een en ander is tevens in strijd met artikel 100.1 van de Europese gevangenisregels.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is op 3 mei 2002, derhalve tijdig, gehoord en is, gelet op de datum van het beroepschrift, tijdig bij brief van 6 mei 2002 geïnformeerd.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in eenh.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen omtrent een zodanige psychische conditie vanklager ontvangen dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt en met voorrang in een tbs-inrichting diende te worden geplaatst.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 21 juni 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen(FPD) te Groningen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 24 mei 2002 tot 26

juni 2002, de datum van daadwerkelijke plaatsing in Veldzicht, niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op
21 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven