Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4232/SGA, 21 november 2014, schorsing
Uitspraakdatum:21-11-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4232/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 21 november 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van twee beslissingen van de directeur van voormelde inrichting van 4 november 2014, inhoudende
a. de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 3 november 2014 om 16.00 uur en eindigend op 8 november 2014 om 16.00 uur, wegens het zich niet houden aan
voorwaarden verbonden aan een algemeen verlof op of omstreeks 31 oktober 201; en
b. intrekking van het eerstvolgende verlof; en
c. de terugplaatsing vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het op 6 november 2014 bij de beklagcommissie ontvangen klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 19 november 2014.

1. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a overweegt de voorzitter:
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 8 november 2014 om 16.00 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het
verzoek zodat het verzoek daarom moet worden afgewezen.

Ten aanzien van de onderdelen b en c van het verzoek:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Ten aanzien van onderdeel b overweegt de voorzitter:
Voldoende aannemelijk is, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden, verbonden aan het hem verleende verlof. Dit rechtvaardigt de beslissing van de directeur om het eerstvolgende verlof in
te
trekken. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.

Ten aanzien van onderdeel c overweegt de voorzitter:
In eerdere uitspraken van de voorzitter, onder meer de zaak met kenmerk 14/4204/SGA van 21 november 2014, heeft de voorzitter, onder verwijzing naar een uitspraak van de beroepscommissie (kenmerk 14/1918/SGA) van 10 november 2014, (onder meer)
overwogen:
“(...)
De beroepscommissie was in die zaak voorts van oordeel dat de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie dient af te wegen tegen het voorgaande gedrag van verzoeker. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor
degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van)
verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag
van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.
(...)”

Uit de inlichtingen van de directeur in deze zaak wordt duidelijk dat verzoeker zich tijden het verlof van 31 oktober 2014 niet heeft gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden. Ook heeft hij zich – zo valt uit de inlichtingen op te maken – eerder
niet gehouden aan de aan het verlof verbonden voorwaarden door tijdens een eerder verlof niet daarvan terug te keren. Gelet daarop heeft de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een voldoende belangenafweging gemaakt en
in redelijkheid kunnen beslissen tot degradatie. Ook dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 november 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven