Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4294/GA, 19 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Activiteiten  v

Uitspraak

nummer: 14/4294/GA

betreft: [klager] datum: 19 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 14 november 2014 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, is klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Esserheem heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager niet in de gelegenheid wordt gesteld om aan door de reclassering voorgestelde interventies deel te nemen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 38m en verder van de Wetboek van Strafrecht is het de taak van de rechter om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te toetsen. Primair wordt aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn
beklag. Subsidiair wordt aangevoerd dat klager vanaf 2 april 2014 in de locatie Esserheem verblijft. Hij is in een vroeg stadium geïndiceerd voor een klinische opname. Op 25 augustus 2014 heeft het Indicatiestelling Forensische Zorg (hierna: IFZ)
klager
geïndiceerd voor opname in de Piet Roorda kliniek. Klager zag een opname daar niet zitten. Vervolgens heeft het IFZ klager geïndiceerd voor opname in De Woenselse Poort. De plaatsingscoördinator heeft meegedeeld dat klager is geaccepteerd voor opname
in
De Woenselse Poort. Derhalve is besloten om klager geen deel te laten nemen aan de komende Cova-training. Klinische opnames gaat boven interventies die in een p.i. worden aangeboden. Daarbij levert een klinische opname meer resultaat op om tot
gedragsverandering te komen. Bovendien zou klager vanwege de komende plaatsing de Cova-training niet in zijn geheel kunnen afronden.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is terecht ontvangen in zijn beklag. Het beklag betreft namelijk een onvolledig ISD-programma dat klager wordt aangeboden. Hiervoor wordt verwezen naar jurisprudentie. De reclassering had voor klager drie trainingen geïndiceerd, namelijk
leefstijltraining, Cova-training en agressieregulatietraining. Het duurde allemaal te lang. In de periode van 2 april 2014 tot 21 mei 2014 is er niets gebeurd. Tussen de twee indicatiestellingen van 25 augustus 2014 en 6 oktober 2014 ligt een periode
van ruim een maand. Klager had belang bij het volgen van de leefstijltraining, welke individueel gevolgd kan worden. Bureau Jeugdzorg had het volgen van de leefstijltraining als voorwaarde gesteld voor contact met klagers zoontje. Klager heeft zijn
zoontje niet kunnen zien. De reden waarom klager aanvankelijk niet naar De Woenselse Poort wilde, is omdat hij daar geen intake had gehad en de kliniek hem onbekend was. Op 12 december 2014 werd de ISD-maatregel tussentijds getoetst door de rechtbank.
Klager heeft daarna een intake gehad bij De Woenselse Poort. Sinds 2 februari 2015 verblijft klager daar.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Aan klager is de ISD-maatregel opgelegd. Sinds 2 april 2014 verbleef hij in de locatie Esserheem op de ISD-afdeling. Gezien het verhandelde ter zitting is het beklag gericht tegen het feit dat aan klager
geen
volwaardig ISD-programma werd aangeboden. Gezien het vorenstaande oordeelt de beroepscommissie dat de beklagcommissie klager terecht in zijn beklag heeft ontvangen.

Op 21 mei 2014 heeft de reclassering geadviseerd dat klager geschikt is voor drie interventies, te weten leefstijltraining, Cova- en agressieregulatietraining. Vervolgens is klager tweemaal, namelijk eerst op 25 augustus 2014 en daarna op 6 oktober
2014, geïndiceerd voor opname in een inrichting voor forensische zorg. De beroepscommissie overweegt dat van een directeur– zodra blijkt van een behoefte aan forensische zorg – en daartoe een onafhankelijke indicatiestellingsprocedure (van het IFZ)
aanhangig is, niet kan worden verwacht dat een gedetineerde dan tevens ook kan deelnemen aan groepstrainingen die in de p.i. gegeven worden. Dit mede gezien het continuiteitsbelang van de overige deelnemers aan de groepstrainingen. Het beklag hiertegen
dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Dit oordeel geldt niet voor een leefstijltraining, welke training klager individueel had kunnen volgen. De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep deels gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met betrekking tot het niet kunnen volgen van de Cova- en agressieregulatietraining alsnog ongegrond. De
beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. G.M. Mohanlal en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 19 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven