Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3843/GA, 19 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3843/GA

betreft: [klager] datum: 19 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Blaauw, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 oktober 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2015, gehouden in de p.i. Almelo, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Blaauw, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel (454) en het feit dat de detentiefasering voor de duur van zes maanden is stopgezet (477).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klaagsters vriendin zou op bezoek komen. Klager wist niet dat zij softdrugs bij zich had. De vriendin is strafrechtelijk vervolgd, maar klager niet. De memo in het dossier betreft een interpretatie van de gevoerde telefoongesprekken, maar er kan niet
gesproken worden van bewijs. Tevens is het rapport niet onverwijld afgehandeld. In dit geval heeft het twee dagen geduurd, terwijl het afdelingshoofd klager intussen had meegedeeld dat er geen straf opgelegd zou worden. De memo is overigens van 14
augustus 2014, terwijl de straf op 13 augustus 2014 is opgelegd. Voorts is de straf disproportioneel. In het Drugsontmoedigingsbeleid is bepaald dat als sprake is van drugshandel, de detentiefasering wordt gestopt voor de duur van zes maanden. In dit
geval is geen sprake van drugshandel. Klager heeft nog steeds niet met verlof kunnen gaan. Er is een beroepsprocedure aanhangig over de detentiefasering. De vriendin is na drie maanden weer op bezoek gekomen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De bezoekster is vaker bij klager op bezoek geweest. Nu kwam zij voor bezoek zonder toezicht (b.z.t.). Gezien de wijze waarop de drugs waren verpakt en de hoeveelheid daarvan, is sprake is van een hoeveelheid drugs die bestemd was voor handel. De
telefoongesprekken zijn beluisterd om te bepalen of klager wist van de drugs die de bezoekster bij zich zou hebben. Inhoudelijk wordt verwezen naar de memo die hiervan is opgemaakt. Klager wordt ermee bekend geacht dat de bezoekster drugs bij zich had.
Klager is tweemaal eerder gestraft wegens drugsbezit en momenteel ondergaat klager een straf vanwege de invoer van een mobiele telefoon.
Het sanctiebeleid is met ingang van 1 augustus 2014 gewijzigd. Op maandag 11 augustus 2014 is geconstateerd dat de bezoekster een grote hoeveelheid drugs bij zich had. Op woensdag 13 augustus 2014 is het rapport aangezegd en is tevens beslist om een
disciplinaire straf op te leggen. Vanwege de wijziging van het sanctiebeleid, heeft de rapportafhandeling langer geduurd dan normaal. Het sanctiebeleid tot augustus 2014 hield in dat een bezoeker de toegang werd geweigerd en dat de gedetineerde geen
straf kreeg. Het afdelingshoofd bepaalt niet of er wel of geen straf wordt opgelegd. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de directeur.

3. De beoordeling
Vaststaat dat op 11 augustus 2014 is geconstateerd dat de bezoekster die voor het ingeplande b.z.t. van klager naar de inrichting was gekomen een hoeveelheid van 108,5 gram hasj bij zich had. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat
klager hier op voorhand van op de hoogte was.
Artikel 50, eerste lid, van de Pbw, luidt als volgt: “Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.” Er is geen termijn genoemd waarbinnen het verslag moet worden aangezegd en waarbinnen de
directeur op de hoogte daarvan moet worden gesteld. Die termijnen mogen evenwel niet onredelijk lang zijn. Het doel van de aanzegging dient er onder meer toe de gedetineerde op de hoogte te stellen van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan
de
directeur. De gedetineerde kan zich dan voorbereiden op het gesprek met de directeur en een eventuele beslissing tot strafoplegging. De beroepscommissie zoekt hierbij aansluiting bij de termijn die geldt voor de uitreiking van de mededeling als bedoeld
in artikel 58, eerste lid, van de Pbw. In casu is het verslag pas twee dagen later aangezegd. Om deze reden zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Nu de beroepscommissie heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is dat klager wist dat de
bezoekster een handelshoeveelheid softdrugs bij zich had, acht zij geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming. Overigens is het verslag dat op 13 augustus 2014 is aangezegd wel onverwijld, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van
de
Pbw, dat wil zeggen binnen 24 uur, afgehandeld.

De beroepscommissie laat het beklag omtrent de detentiefasering buiten beschouwing nu klager hiertegen apart beroep heeft ingesteld. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag met nummer 454 alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. G.M. Mohanlal en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 19 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven