Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/0712/SGA, 11 maart 2015, schorsing
Uitspraakdatum:11-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/712/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 11 maart 2015

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. H. Blaauw, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 24 februari 2015, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker van
het
plusprogramma naar het basisprogramma per 24 februari 2015.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 6 maart 2015 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 10 maart 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat ten aanzien van de beslissing van 24 februari 2014 het geval. Door de directeur is erkend dat aan verzoeker – in een beslissing van 17 februari 2015 – is
medegedeeld, weliswaar volgens de directeur bij vergissing, dat hij (pas) zou worden gedegradeerd bij een volgend incident. Tussen 17 februari 2015 en 24 februari 2015 hebben zich geen nieuwe voorvallen voorgedaan. Gelet daarop mocht verzoeker er in
redelijkheid op vertrouwen dat hij thans niet zou worden gedegradeerd. Door verzoeker desondanks toch de degraderen heeft de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – dat vertrouwen geschonden en moet worden geoordeeld dat de bestreden
beslissing onredelijk is. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in aanmerking.

De voorzitter merkt nog op dat uit de inlichtingen van de directeur naar voren komt dat aan verzoeker op 8 maart 2015, naar aanleiding van een handgemeen met een medegedetineerde, verzoeker andermaal een disciplinaire straf is opgelegd. Deze gedraging
kan niet worden betrokken bij de vraag of de directeur op 24 februari 2015 in redelijkheid heeft kunnen beslissen om verzoeker terug te plaatsen, nu het gaat om een gedraging die heeft plaats gevonden na 24 februari 2015.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van 24 februari 2015 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 maart 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven