Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3278/GA, 9 maart 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3278/GA

betreft: [klager] datum: 9 maart 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Norgerhaven,

gericht tegen een uitspraak van 1 september 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de wijziging van het voor klager geldende dagprogramma.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De invoering van het nieuwe dagprogramma is geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Het betreft een algemene, voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regel, die niet in strijd is met hogere
wet- of regelgeving. Klager had dan ook niet-ontvankelijk in zijn beklag dienen te worden verklaard.
Het plusprogramma is te vergelijken met het dagprogramma in een regime van algehele gemeenschap. Het dagprogramma van het plusprogramma duurt minimaal 59 uur. Klager wordt 48 uur aan activiteiten aangeboden en kan 63 uur buiten zijn cel doorbrengen.
Het
programma voldoet daarmee aan artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm).
Ingevolge artikel 19 van de Pbw vindt de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in een inrichting in algehele dan wel beperkte gemeenschap plaats, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. Het gaat hier om een nevenschikkende keuze
tussen algehele en beperkte gemeenschap waarbij ingevolge het derde lid van artikel 19 van de Pbw de Minister van Veiligheid en Justitie (Minister) de criteria bepaalt. Verwezen zij naar de brief van de Minister van 12 november 2013, TK 2013/2014, 587,
nummer 568.

Voorts is het vonnis van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014 (nr. C/09/464462/KG ZA 14-469) een voorlopig oordeel. Het is onjuist om aan te nemen dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van
afschaffing van het regime van algehele gemeenschap en dat deze onrechtmatig is. Bovendien heeft de Staat tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Per 1 maart 2014 is de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden ingegaan (stcrt. 4617, 20 februari 2014). Klagers klaagschrift dateert
van
24 april 2014 en is gericht tegen het “kleurensysteem”.
De beroepscommissie constateert dat het beklag is gericht tegen een algemeen geldende regel. Hiertegen staat op grond van artikel 60 van de Pbw geen beklag open, tenzij die algemene regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Daarvan is niet
gebleken.

De uitspraak van de beklagrechter zal derhalve worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
R. Boerhof, secretaris, op 9 maart 2015

secretaris voorzitter

Naar boven