Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3372/GA, 19 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3213/GA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T. Schrama, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, is gehoord, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en [...], stagiaire.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht dat hij en zijn kantoorgenoten verhinderd zijn ter zitting te verschijnen en hij heeft om aanhouding van
de behandeling verzocht. De voorzitter van de beroepscommissie heeft medegedeeld dat het verzoek om aanhouding niet zal worden toegewezen, maar dat van hetgeen ter zitting is verklaard een verslag zal worden opgemaakt welke aan partijen zal worden
toegezonden, waarop klager en zijn raadsman kunnen reageren.
Op 27 januari 2015 is een reactie van klagers raadsman ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager niet op transport is gesteld naar een zitting van het gerechtshof Den Haag op 17 juli 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wilde aanwezig zijn bij de zitting van het gerechtshof Den Haag op 17 juli 2014. In de loop van de ochtend van 17 juli 2014 heeft klager zijn raadsvrouw gebeld dat hij niet was opgehaald. Uit telefonisch contact met DV&O bleek dat DV&O wel bij
de
locatie Norgerhaven was geweest, maar dat de gedetineerde voor afstand had getekend. Navraag bij de inrichting wees uit dat men de verkeerde gedetineerde op transport wilde zetten en deze had afstand getekend. Klager kon dus niet meer tijdig aanwezig
zijn bij de zitting in Den Haag. Indien geen afstandsverklaring zou worden getekend zou de zaak moeten worden aangehouden. Met het wel tekenen van de afstandsverklaring zou de zaak geen verdere vertraging oplopen. Het is juist dat klager in overleg
met
zijn advocaat heeft besloten afstand te doen van zijn aanwezigheidsrecht. Dit doet echter niets af aan het feit dat het aan de inrichting te wijten is dat klager niet op transport is gesteld. De inrichting heeft telefonisch de fout erkend en klager
heeft geen gebruik kunnen maken van het aanwezigheidsrecht. Het aanwezigheidsrecht is een fundamenteel recht en verankerd in artikel 6 EVRM.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 17 juli 2014 is het fout gegaan met klagers vervoer. Gedetineerden worden opgeroepen om met DV&O mee te gaan. In Norgerhaven staan ‘s morgens de celdeuren open en het is de verantwoordelijkheid van de betreffende gedetineerde om zich te melden als
hij vervoerd moet worden. Het is onduidelijk wat er die dag mis is gegaan.
Klager heeft in overleg met zijn advocaat besloten afstand te doen om te verschijnen ter zitting van het gerechtshof Den Haag.

3. De beoordeling
Uit het dossier blijkt dat voor klager op 17 juli 2014 bij DV&O een transport was geregeld naar het gerechtshof Den Haag. Klager is echter niet met dit transport meegegaan.
Vaststaat dat er bij het vervoer van klager iets mis is gegaan, maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden wat er precies is fout gegaan. Een verdachte heeft op grond van artikel 6 EVRM het recht op berechting in zijn
tegenwoordigheid. Klager heeft vervolgens in overleg met zijn advocaat besloten afstand te doen om te verschijnen bij het gerechtshof in Den Haag. Klager had er ook voor kunnen kiezen om geen afstandsverklaring te tekenen waardoor de zaak zou moeten
worden aangehouden en hij op een later moment van zijn aanwezigheidsrecht gebruik had kunnen maken.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en J . Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 23 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven