Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4398/SGA, 3 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:03-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4398/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 3 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[..], verder verzoeker te noemen, verblijvende in locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de
(verdere) tenuitvoerlegging van een tweetal beslissingen van de directeur van voornoemde locatie van 21 november 2014, inhoudende:
a. terugplaatsing van verzoeker vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos naar de normaal beveiligde gevangenis van de locatie Zuyder Bos; en
b. terugplaatsing vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 24 november 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 december 2014.

1. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het verzoek:
De beslissing tot herselectie voor een andere inrichting is een beslissing die exclusief is voorbehouden aan de selectiefunctionaris. Bezwaren tegen het voorstel van de directeur en de beslissing van de selectiefunctionaris kunnen in de bezwaar- en
beroepsprocedure naar voren worden gebracht. Gelet daarop ziet dit onderdeel van het verzoek niet op een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Om die reden kan verzoeker in zoverre niet worden ontvangen in zijn verzoek.

Ten aanzien van onderdeel b van het verzoek:
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

In eerdere uitspraken van de voorzitter, onder meer de zaak met kenmerk 14/4204/SGA van 21 november 2014, heeft de voorzitter, onder verwijzing naar een uitspraak van de beroepscommissie (kenmerk 14/1918/SGA) van 10 november 2014, (onder meer)
overwogen:
“(...)
De beroepscommissie was in die zaak voorts van oordeel dat de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie dient af te wegen tegen het voorgaande gedrag van verzoeker. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor
degradatie niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van)
verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag
van de betrokken gedetineerde, waarin ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.
(...)”

Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker eerder in een zeer beperkt beveiligde inrichting verbleef en dat hij, naar aanleiding van het ernstig bedreigen van een personeelslid, op 24 november 2014 is overgeplaatst naar de
normaal beveiligde gevangenis van de locatie Zuyder Bos. Andere gegevens met betrekking tot verzoekers gedrag zijn door de directeur niet verstrekt terwijl daarvan ook niet blijkt uit (bijvoorbeeld) de mededeling van de degradatiebeslissing. Gelet
daarop heeft de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – een onvoldoende belangenafweging heeft gemaakt. Het verzoek komt daarom in zoverre voor toewijzing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van onderdeel a. Hij wijst het verzoek ten aanzien van onderdeel b toe en schorst de tenuitvoerlegging daarvan met onmiddellijke ingang tot het moment dat door de
beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal zijn beslist.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven