Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1306/GA, 7 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1306/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A.Appelman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 12 juni 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire open inrichting (p.o.i.) het Keern te Hoorn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 september 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.M.A. Appelman, en de heer M.A. Kruizinga, directeur bij voormelde p.o.i.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voor zover in beroep nog aan de orde -:
a. een disciplinaire straf van intrekking van 52 uren van het eerstvolgende weekeindverlof en daarnaast een voorwaardelijke overplaatsing naar een andere
inrichting, een en ander wegens de weigering van medewerking aan een
urinecontrole; en
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel in
afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting, wegens het aantreffen van
sporen van cocaïne in klagers urine bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beslissing van de beklagcommissie betreft ook nog een ander punt. Niet beoogd is daartegen beroep in te stellen.

Ten aanzien van het beklag onder a:
Volgens de beklagcommissie had klager moeten aantonen dat hij op medische gronden niet in staat was om urine te produceren. In de p.o.i. was men echter bekend met klagers constitutie. Klager heeft, als hij moest werken in eenstoffige omgeving, snel last van hyperventilatie. Na de eerste (mislukte) urinecontrole moest klager in de "groenvoorziening" werken. 's-Avonds moest klager nogmaals een urinecontrole ondergaan. Voorafgaand daaraan had klagernauwelijks gegeten of gedronken en kon andermaal niet voldoen aan de verplichting om urine af te staan. Klager had wel naar de inrichtingsarts willen gaan, maar dat werd hem niet toegestaan. Op welke wijze had klager de (medische)onmogelijkheid om urine te kunnen produceren dan moeten aantonen. Om die reden dient het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag onder b:
Klager wist inderdaad dat hij recht heeft op een contra-expertise na de positieve uitslag van zijn urinecontrole. Klager heeft ook verzocht om een dergelijke contra-expertise. Die is echter niet uitgevoerd. Volgens deverslagleggende penitentiair inrichtingswerkers
(p.i.w.-ers) heeft klager nooit om een contra-expertise gevraagd. Nu uit het verslag niet blijkt dat klager gewezen is op zijn recht op een herhalingsonderzoek, kan ook niet worden vastgesteld of klager daar wel of niet om gevraagdheeft. Ofwel er is een formele fout gemaakt in het verslag ofwel de lezing van klager is de juiste. Ook dit onderdeel van het beklag moet daarom gegrond worden verklaard. Tenslotte plaatst klager nog vraagtekens bij het formuliervan de Jellinek-kliniek, waarop met pen een uitslag is genoteerd. Niet kan worden gecontroleerd of dit inderdaad de aangetoonde waarde in klagers urine betreft.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a en b handhaaft de directeur zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie. Blijkens de schriftelijke verklaring van de p.i.w.-ers heeft klager (bij de u.c. onder b) niet om eenherhalingsonderzoek verzocht. Om die reden is er ook geen herhalingsonderzoek uitgevoerd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a overweegt de beroepscommissie dat de schriftelijke mededeling van de directeur, voor zover inhoudende dat aan klager een voorwaardelijke maatregel van overplaatsing wordt opgelegd, in strijd is metde wet. De wet kent immers de directeur niet de bevoegdheid toe een dergelijke maatregel op te leggen. Nu de opgelegde maatregel voor klager geen gevolgen heeft gehad, verstaat de beroepscommissie dat de maatregel begrepen moetworden als een waarschuwing, inhoudende dat, indien klager andermaal medewerking mocht weigeren aan of positief mocht 'scoren' op een urinecontrole, de directeur de selectiefunctionaris zal voorstellen om klager over te plaatsennaar een andere inrichting. Nu een dergelijke waarschuwing geen beklagwaardige beslissing oplevert als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, behoeft dit onderdeel van het beklag geen verdere bespreking.

Hetgeen voorts in beroep is aangevoerd ten aanzien van het beklag onder a kan - voor zover een en ander is komen vast te staan - niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep zaldaarom ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van het beklag onder b dat beklagcommissie in haar uitspraak heeft aangegeven dat het onderwerp een aan klager opgelegde disciplinaire straf zou betreffen. Er is echter aan klager eenordemaatregel van plaatsing in afzondering, in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting, opgelegd en de beslissing zal in die zin worden verstaan.

Vervolgens is ten aanzien van het beklag onder b aangevoerd dat niet zou zijn voldaan aan één van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de urinecontrole. Met name zou klager niet zijn gewezen op zijn recht om eenherhalingsonderzoek te laten verrichten. De beroepscommissie acht op basis van hetgeen de directeur daaromtrent naar voren heeft gebracht voldoende aannemelijk dat de p.i.w.-ers klager hebben gewezen op zijn recht op eenherhalingsonderzoek. De omstandigheid dat dit niet met zoveel worden omschreven staat in het verslag, doet daaraan niet af. Er is geen reden om te twijfelen aan de met pen genoteerde waarde op het uitslagformulier van deJelinek-kliniek.
De beroepscommissie acht daarom de onderhavige beslissing van de directeur niet in strijd met enig wettelijk voorschrift, terwijl ook niet kan worden gezegd dat die beslissing, daarbij gelet op alle overige in aanmerking komendebelangen en omstandigheden, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Dit maakt dat ook dit onderdeel van het beroep ongegrond zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooijman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven