Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4785/SGA, 31 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:31-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4785/SGA
Betreft : [klager] datum: 31 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder verzoekster te noemen, verblijvende in locatie Ter Peel.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voornoemde locatie, inhoudende het opschorten van verzoeksters detentiefasering voor de
duur van drie maanden vanaf 12 november 2014.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 31 december 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Het verzoek richt zich tegen het feit dat de opschorting van drie maanden ingaat op het moment dat verzoekster is besproken in het
multidisciplinair overleg (m.d.o.) en niet op 24 september 2014. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoekster op 24 september 2014 is teruggeplaatst uit de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) omdat bij verzoekster een mobiele
telefoon was aangetroffen. In het m.d.o. van 12 november 2014 is geadviseerd dat verzoekster na een periode van drie maanden weer in aanmerking zou kunnen komen voor fasering. Deze periode wordt bepaald in het m.d.o. omdat alle belangen kunnen worden
meegewogen bij het advies. Daarbij komt dat de reeds verstreken periode tussen 24 september 2014 en 12 november 2014 nadrukkelijk is betrokken bij de bepaling van de termijn van drie maanden ná 12 november jl. Het is met andere woorden een desbewust
vastgestelde langere termijn. De selectiefunctionaris beslist uiteindelijk over de daadwerkelijke fasering. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 31 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven