Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3939/TA, 10 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 14/3939/TA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 oktober 2014 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...], beiden jurist.
Klager en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie; klagers raadsman heeft vlak voor aanvang van de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van
het beroep.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de ontzegging van het bezoek van een neef op 22 mei 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in het beroepschrift zijn klaagschrift als volgt toegelicht. Hij is het niet eens met de uitspraak van de beklagcommissie aangezien in het wetboek wat anders staat. De beklagcommissie is bevooroordeeld en slaat klagers argumenten in de
wind. Hij hoopt in beroep serieus te worden genomen.

Klagers raadsman heeft op 14 januari 2015 voor aanvang van de zitting telefonisch verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep nu klager recent is afgezonderd, klager daardoor emotioneel een ‘wrak’ is en niet in staat is ter zitting te
verschijnen, en de raadsman klager op diens verzoek zo spoedig mogelijk in de inrichting bezoekt en daardoor evenmin ter zitting zal kunnen verschijnen.

Klager heeft bij brief van 19 januari 2015 nog aangevoerd dat geen vervoer voor hem was geregeld.
Namens het hoofd van de inrichting is ten aanzien van het verzoek van klager om aanhouding van de behandeling van de zaak het volgende meegedeeld. Klager is in de ochtend van 13 januari 2015 afgezonderd in de herstelkamer omdat hij zich in zijn kamer
had verschanst en zijn kamer met ijzerdraad had gebarricadeerd vanwege de door een medepatiënt geuite verdenking dat klagers echtgenote cocaïne heeft ingevoerd. Klager is niet psychotisch en had toestemming om naar zitting te gaan en was daartoe ook in
staat, maar heeft op het laatste moment DV&O afgezegd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is geen sprake van een beslissing tot bezoekweigering op 22 mei 2014. Op 20 mei 2014 bleek uit de uitslag van een op 18 mei
2014 bij klager uitgevoerde urinecontrole dat klager verdunde urine had. Klagers neef was 12 mei 2014 bij klager op bezoek geweest. De inrichting vermoedde dat het bezoek van klagers neef verband hield met de uitslag van de urinecontrole en dat de neef
mogelijk op 12 mei 2014 drugs had ingevoerd. Voorafgaand aan het bezoek van de neef aan klager op 22 mei 2014 heeft de inrichting contact met klagers neef gezocht. De inrichting wilde vertrouwen in de neef herkrijgen en wilde hem daarom voorafgaand aan
het bezoek van 22 mei 2014 spreken. Het is gegaan zoals de inrichting dat in de beklagprocedure heeft gemeld. Een personeelslid heeft de voicemail van de neef ingesproken. Daarbij is hem duidelijk gezegd dat er een gesprek moest worden gevoerd voordat
er weer een bezoek aan klager zou plaatsvinden, maar klagers neef heeft de inrichting niet meer teruggebeld.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het vlak voor aanvang van de zitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep (en vier andere beroepszaken van klager) af, nu de Raad zelf het vervoer voor klager naar de zitting heeft geregeld en zowel
klager als zijn raadsman er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting aanwezig te zijn terwijl moet worden aangenomen dat zij daartoe wel in staat waren en klager daartoe ook, ondanks de hem opgelegde maatregel van afzondering, in de gelegenheid is
gesteld.

Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat er op 22 mei 2014 een beslissing is genomen tot het weigeren van het bezoek van klagers neef aan klager op die dag. Voldoende aannemelijk is dat de inrichting
voorafgaand
aan het bezoek van de neef aan klager dat op 22 mei 2014 zou plaatsvinden een gesprek met de neef wilde voeren vanwege een vermoeden van invoer van drugs door deze neef tijdens zijn bezoek aan klager op 12 mei 2014. Dit is de normale praktijk bij een
dergelijk vermoeden. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de neef de inrichting ondanks zijn toezegging terug te bellen niet meer heeft teruggebeld.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven