Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4012/TA, 10 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4012/TA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...]en [...], beiden jurist.
Klager en zijn raadsman mr. J.J. Weldam hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie; klagers raadsman heeft op de dag van de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft blijkens het klaagschrift het weggooien van boodschappen van een medeverpleegde en de dreiging dat klager dat moet vergoeden.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in het beroepschrift het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wordt in zijn vermogensrechtelijke positie geraakt nu de inrichting hem ten onrechte € 10,= in rekening brengt.

Klagers raadsman heeft op 14 januari 2015 per e-mail verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep nu klager nog niet klaar was op het moment dat DV&O hem kwam ophalen en DV&O zonder klager is vertrokken, en klager aanwezig wenst te zijn bij
de behandeling van zijn beroep ter zitting.

Namens het hoofd van de inrichting is ter zitting over het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak het volgende meegedeeld. Klager is in de ochtend van 13 januari 2015 afgezonderd in de herstelkamer vanwege een positieve urinecontrole. Die
dag heeft DV&O doorgegeven hoe laat klager de volgende dag voor vervoer naar de zitting van de beroepscommissie zou worden opgehaald, welk tijdstip aan klager is gemeld. Klager had toestemming om naar de zitting te gaan. Toen op 14 januari 2015 klager
werd gezegd dat DV&O klaar stond, meldde klager dat hij eerst nog een sigaret wilde roken. Dat is hem niet toegestaan, waarop klager aangaf dat het voor hem niet meer hoefde.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft geen factuur van de inrichting gekregen voor het weggooien van boodschappen van een medepatiënt. De inrichting heeft
geen geld van klager ingehouden. Er is geen beslissing genomen. Wel is in een bemiddelingsgesprek tussen beide patiënten de suggestie gedaan dat klager bij wijze van vergoeding een bedrag aan de desbetreffende medepatiënt zou kunnen betalen. Het is
verder aan de patiënten zelf om tot een oplossing te komen. Voor zover bekend heeft klager de medepatiënt geen vergoeding gegeven.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het vlak voor aanvang van de zitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep (en drie andere beroepszaken van klager) af, nu zowel klager als zijn raadsman er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting
aanwezig te zijn terwijl moet worden aangenomen dat zij daartoe wel in staat waren en klager daartoe ook in de gelegenheid is gesteld.

Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de inrichting klager een bedrag van € 10,= in rekening heeft gebracht vanwege de beschuldiging dat hij boodschappen van een medepatiënt zou hebben weggegooid. Er is
derhalve geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven