Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4823/GV, 9 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4823/GV

betreft: [klager] datum: 9 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 december 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S. Weening om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het aanvragen van een reclasseringsadvies in het kader van algemeen verlof is een ongebruikelijke gang van zaken. De inrichting heeft een reclasseringsadvies aangevraagd in het kader van het
penitentiair
programma (p.p.) van klager. Algemeen verlof staat echter volledig los van de vraag of klager geschikt is voor detentiefasering. Een dergelijk reclasseringsadvies is ook zeer tijdrovend. Hiermee wordt een onredelijk hoge lat gelegd voor het toekennen
van algemeen verlof. Klager is tot op heden niet in de gelegenheid gesteld met verlof te gaan terwijl hij daar wel recht op heeft. Klager wil het algemeen verlof gebruiken om samen met zijn vrouw een nieuwe woning in te richten, waardoor deze
bewoonbaar
is. Indien klager op korte termijn hiertoe niet de gelegenheid krijgt, komt zijn p.p. in het gedrang. De vrees voor recidive, het risico op onttrekken aan de voorwaarden en/of risico op letselschade is enkel en alleen gebaseerd op klagers justitiële
documentatie. In het inrichtingsadvies komt een bijzonder positief beeld van klager naar voren. Er is geen sprake van een beheersrisico noch van problemen ten aanzien van drugs of agressie. Zowel het OM als de politie heeft positief geadviseerd. Recent
is het betreffende reclasseringsadvies uitgekomen en daarin wordt het positieve beeld van klager bevestigd. Het recidiverisico kan door de reclassering niet goed worden ingeschat, het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt laag tot gemiddeld geacht
en er is geen directe aanleiding om te vrezen voor letselschade bij specifieke personen. De vrees voor de door de directeur opgesomde risico’s is dus ongegrond.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Conform het negatieve advies van de directeur van de p.i. Sittard wordt vanwege de door klager gepleegde strafbare feiten het noodzakelijk geacht een zorgvuldige afweging te
maken van de risico’s die klager zelf en de maatschappij lopen. Op grond hiervan wordt een aanvullende rapportage van de reclassering noodzakelijk geacht. De reclassering is op 28 oktober 2014 verzocht een inschatting te maken van de risico’s en tevens
te adviseren over een verzoek tot deelname aan een p.p.
Klager is op 30 september 2014 via de WOTS-regeling naar Nederland overgebracht voor de tenuitvoerlegging van een in België gewezen vonnis. Klager is veroordeeld voor een zedendelict en een geweldsdelict. Vóór deze strafzaak is klager in Nederland
verschillende keren veroordeeld voor verkrachting en voor andere zaken. Op grond van de huidige en eerdere veroordelingen kan het recidiverisico, het risico op onttrekken aan de voorwaarden en/of risico op letselschade voor grote maatschappelijk onrust
zorgen en een gevaar opleveren voor willekeurige personen of klager zelf. Een risico-inschatting wordt daarom in dit geval noodzakelijk geacht. De inrichting heeft tijdig na klagers binnenkomt in de inrichting om een reclasseringsadvies verzocht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Sittard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het OM heeft positief geadviseerd nu het einde van klagers straf in zicht is. De politie heeft geen bezwaar met betrekking tot het verlofadres.
De reclassering acht zich niet in staat tot het maken van een inschatting van het recidiverisico, nu betrokkene ontkent, ook ten aanzien van eerdere veroordelingen voor zedendelicten. “Gezien het aantal veroordelingen voor zedendelicten, is er wel een
aanwijzing dat er op dit vlak problemen zijn met het niet goed rekening houden met de grenzen van anderen, en, gezien de eerdere veroordelingen, waarschijnlijk ook met grensoverschrijdend gedrag op seksueel vlak”. Het uitbrengen van het rapport heeft
vertraging opgelopen omdat pas bij de afronding op 12 januari 2015 het afschrift va het Belgische vonnis is ontvangen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 3 jaar (1095 dagen) met aftrek, wegens een zeden- en geweldsdelict. Deze straf is hem in België opgelegd en wordt na omzetting via de WOTS-procedure in Nederland ten uitvoer gelegd. Aansluitend dient hij 5 dagen
subsidiaire hechtenis te ondergaan, alsmede 7 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De einddatum van klagers detentie valt op of omstreeks 30 april 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Op grond van artikel 4, aanhef en onder b en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt het verlof geweigerd in geval van – kort gezegd – gevaar voor het plegen van strafbare feiten en het risico van maatschappelijke onrust. Gelet op
de door klager gepleegde delicten waarvoor hij thans gedetineerd is, alsmede de delicten die hij blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie in het verleden heeft gepleegd, heeft de Staatssecretaris in redelijkheid kunnen besluiten dat eerst
onderzoek dient plaats te vinden om een inschatting te kunnen maken van vorenbedoelde risico’s. Klager verblijft sinds 30 september 2014 in Nederland voor de tenuitvoerlegging van zijn straf. De directeur van de inrichting heeft op 28 oktober 2014 de
reclassering verzocht een onderzoek in te stellen. Dit verzoek is derhalve niet onredelijk lang na aanvang van klagers detentie in Nederland ingediend en tevens op een moment dat nog sprake was van een zodanig lang strafrestant dat algemeen verlof nog
mogelijk is. De omstandigheid dat het reclasseringsrapport op 20 januari 2015 is uitgebracht en hierin geen inschatting kon worden gemaakt van het recidiverisico vanwege klagers ontkenning van de delicten waarvoor hij is veroordeeld, maakt de
beslissing
van de Staatssecretaris niet alsnog onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Wel is van belang om in de thans nog resterende tijd tot aan de einddatum van de detentie de mogelijkheden van op terugkeer gerichte
activiteiten te bezien.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven