Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4179/GB, 18 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/4179/GB

Betreft: [klager] datum: 18 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 november 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.A.W. Ketelaars, op 23 januari 2015 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 4 december 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 28 april 2014 is het programma aangevangen en is klager
administratief ondergebracht bij de penitentiaire inrichtingen administratief (PIA) Roermond. Op 19 september 2014 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is klager geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Vught.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot beëindiging van zijn p.p. en plaatsing in de gevangenis van de p.i. Vught. Verwezen wordt naar een oud feit uit
december
2013, een opiumfeit. De achtergrond hiervan is dat klager die dag aangifte had gedaan van gijzeling. Hierdoor keerde hij te laat terug van zijn verlof. In de jas die hij “kon ontfutselen” zijn drugs aangetroffen. Er is nog geen zittingsdatum in deze
zaak bekend. Klagers v.i.-datum is wel uitgesteld. Tijdens zijn p.p. woonde klager bij zijn toenmalige vriendin C. Het ging niet goed. Klager heeft om hulp gevraagd. De hulp was nog niet goed opgestart. Er was al wel meerdere malen met de begeleiding
gesproken over een eventueel vertrek van klager uit de woning. Klager was al op zoek naar een andere woning. Hij had gezegd dat hij zijn toenmalige vriendin wilde verlaten. De toenmalige vriendin heeft toen ineens aangifte gedaan. Zij heeft warrige
verklaringen afgelegd over een blauw oog. Zij heeft een valse verklaring afgelegd. Klager heeft van het begin af aan de verdenkingen weersproken. C. gebruikte medicatie en daarnaast drugs en alcohol. Ze heeft al klagers geld verbrast. Er zullen
onderzoeksvragen bij de rechter-commissaris worden gesteld, maar er is nog geen datum bekend waarop dit zal plaatsvinden.
Klager weerspreekt dat hij afspraken niet is nagekomen. Het klopt dat hij zich vaak ziek heeft gemeld. Er was ook steeds wat met hem aan de hand, daar kon hij niets aan doen. Zo had hij gezwommen in een vijver waarna hij heel ziek is geworden van de
algen. De reclassering had klagers huisarts gebeld, die heeft bevestigd dat klager echt ziek was. Ook is hij een keer door zijn enkel gegaan. Klager gedroeg zich goed gedurende het p.p. Hij verwijst naar een advies van de reclassering van 1 augustus
2014. Hij is wel een paar keer te laat gekomen toen hij zich moest melden. Dit had onder meer te maken met het nieuwe station in Breda. Hij heeft echter altijd netjes gebeld als hij te laat dreigde te komen. Ook heeft hij zich kapot gewerkt bij de
kringloopwinkel. Namens klager wordt verzocht om toekenning van een tegemoetkoming en tevens een tegemoetkoming voor de advocaatkosten. Voorts verwijst klager naar de uitspraak van de beroepscommissie van 26 januari 2015, nr. 14/4412/GV, waarin de
beroepscommissie zijn beroep gericht tegen de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om algemeen verlof, gegrond heeft verklaard.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur van de PIA Roermond heeft geadviseerd klagers p.p. te beëindigen, omdat klager was aangehouden op verdenking van het plegen van
een
nieuw delict. De voorlopige hechtenis voor deze zaak is opgeheven. Deze nieuwe zaak is echter niet de enige reden geweest om het p.p. te beëindigen. Er zijn meerdere incidenten geweest waaruit blijkt dat het nakomen van afspraken klager moeite kost.
Klager is daarom niet teruggeplaatst in het p.p. Hij heeft in juli 2014 een waarschuwing gehad vanwege het gebruik van cannabis tijdens zijn deelname aan het p.p. Gedurende een p.p. dient verplicht te worden deelgenomen aan een programma van 26 uur.
Indien om welke reden dan ook niet voldaan kan worden aan deze eis, kan dit betekenen dat iemand niet geschikt is voor deelname aan een p.p. Ten aanzien van klager wordt melding gemaakt van veel ziekmeldingen en van het te laat komen op afspraken.
Voorts staat op het uittrekstel uit het Justitieel Documentatieregister nog een openstaande zaak vermeld. Dit betreft een Opiumdelict dat zou zijn gepleegd tijdens een onttrekking aan detentie in december 2013.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Klagers deelname aan het p.p. is beëindigd, omdat hij ervan wordt verdacht een nieuw strafbaar feit te hebben gepleegd. Daarnaast zouden er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waaruit blijkt dat het hem moeite kost afspraken na te komen.
Artikel 9 van de Pm stelt als voorwaarde voor deelname aan een p.p. dat de gedetineerde zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 april 2012, nr. 12/631/GB en de
uitspraak van 11 april 2011, nr. 11/336/GB kan het bestaan van een verdenking dat de gedetineerde zich aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt derhalve voldoende reden vormen om de betreffende gedetineerde niet (langer) aan een p.p. te laten
deelnemen. Nu, ondanks dat de voorlopige hechtenis is opgeheven, ten tijde van de bestreden beslissing nog steeds sprake was – en thans nog steeds sprake is – van de verdenking van een nieuw strafbaar feit, kan de beslissing tot beëindiging van het
p.p.
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Dat de beroepscommissie in haar uitspraak van 26 januari 2015, nr. 14/4412/GV, heeft geoordeeld dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om verlof onvoldoende is gemotiveerd, doet daar niet
af. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven