Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4301/GM, 18 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4301/GM

betreft: [klager] datum: 18 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 november 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, is klagers raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Roermond heeft schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 oktober 2014, betreft het niet verlenen van een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel (mpc) en het niet oproepen voor een gesprek met de
psycholoog.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager had in de vorige inrichting, de p.i. Vught, in 2012 van de psycholoog een contra-indicatie ontvangen voor plaatsing in een mpc. Klager gebruikt 200 mg seroquel. Voor een psycholoog moet
het
duidelijk zijn dat de contra-indicatie serieus is. Klager vindt het opmerkelijk dat de contra-indicatie niet in het medisch dossier is te vinden. Dat is echter niet zijn fout. Bij binnenkomst in de p.i. Roermond op 2 augustus 2014 heeft klager direct
gewezen op de contra-indicatie en aangegeven dat, indien de p.i. Roermond de contra-indicatie niet over wil nemen, hij een gesprek wil met de psycholoog om zijn verzoek toe te lichten. Deze kans is klager nooit geboden. Na het PMO-overleg van 28
augustus 2014 kreeg klager schriftelijk bericht dat de aanvraag was afgewezen. Voorafgaand aan het PMO is klager niet gehoord. Klager is voorgehouden dat als klager rapportages kon tonen waaruit blijkt dat klager in het bezit was van een
contra-indicatie de aanvraag zou worden heroverwogen. Klager is in het bezit van deze documenten, maar de psycholoog heeft geweigerd klager op te roepen. Uit het detentieplan blijkt dat klager in de p.i. Vught bekend was met een contra-indicatie voor
een mpc. Klager heeft deze indicatie gekregen vanwege zijn borderline persoonlijkheidsstoornis. Hiervoor krijgt klager seroquel. De medicatie is verhoogd zonder dat duidelijk is waarom. In de vorige inrichting is sprake geweest van beheersproblemen.
Niemand is er bij gebaat als vanwege de mpc-plaatsing wederom beheersproblemen ontstaan. Klager wil een financiële compensatie van € 75,= en verwijst naar enkele uitspraken van de beroepscommissie. Klager beschikt niet over kopieën van het op 12
september 2014 ingediende beklag.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts verwijst naar een gebeurtenis op 11 september 2014 en het feit dat het beklag op 8 oktober 2014 en derhalve niet binnen de geldende termijn van 14 dagen is ingediend. Een
contra-indicatie voor plaatsing in een mpc uit 2012 betekent niet automatisch dat ook in 2014 een plaatsing van klager in een mpc contra-geïndiceerd is. De indicatiestelling wordt in de p.i. Roermond besproken in het PMO. Klager is tweemaal besproken.
Besloten is dat klager op psychische en lichamelijke gronden niet in aanmerking zou komen voor een contra-indicatie. Dit is een gezamenlijk door alle zorgverleners gedragen besluit en derhalve ook van de psychiater, psycholoog, inrichtingsarts en
verpleegkundige. Klager heeft meerdere keren verklaard geen psychische klachten te hebben. Hij voelde zich goed bij de huidig ingestelde medicatie, maar zou wel aanwijzingen hebben voor een persoonlijkheidsprobleem.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 29, eerste lid en tweede volzin van de Pm dient het verzoek om bemiddeling uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden ingediend. De bij de stukken
bevindende klacht is gedateerd op 14 oktober 2014. De beslissing klager geen contra-indicatie te verlenen voor een mpc is in het PMO van 28 augustus 2014 genomen. Uit de stukken blijkt niet duidelijk wanneer klager op de hoogte is gesteld van deze
beslissing. Uit het medisch dossier staat bij 28 augustus 2014 dat een brief is afgegeven. Het hoofd zorg verwijst naar een gebeurtenis op 11 september 2014. Daarvan is echter geen aantekening gemaakt in het medisch dossier. Klager stelt op 12
september
2014 een klaagschrift te hebben ingediend, maar daarvan bevindt zich geen kopie bij de stukken. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat klager het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Klager kan derhalve worden ontvangen
in
zijn klacht.

Bij de stukken bevindt zich een document waarin onder de kop “Detentieplan” het volgende staat vermeld: “Is er een contra-indicatie die plaatsing met meerdere gedetineerden in 1 cel of verblijfsruimte in de weg staat?: Ja”. De beroepscommissie begrijpt
dat het betreffende document betrekking heeft op klager gedurende zijn verblijf in de p.i. Vught. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet hierop en klagers stelligheid dat hij in de p.i. Vught een contra-indicatie had voor plaatsing op een mpc, de
medische dienst had moeten informeren naar de achtergrond van de contra-indicatie. De beroepscommissie betrekt hierbij tevens dat bij de stukken zich geen verslag van het PMO van 28 augustus 2014 bevindt, zodat onduidelijk is waarom in afwijking van de
p.i. Vught klager in de p.i. Roermond wel geschikt wordt bevonden voor plaatsing in een mpc. De beroepscommissie merkt bovendien op dat uit de status blijkt dat klagers medicatie (seroquel) is verhoogd, zonder dat duidelijk is waarom. Verder is niet
gebleken dat klager voorafgaand aan het PMO van 28 augustus 2014 door een psycholoog is gezien. Nu niemand van de medische dienst ter zitting van de beroepscommissie is verschenen om de bij de beroepscommissie hierover levende vragen te beantwoorden,
is
de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu niet is gebleken van enige schade.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. Dr. B.C.M. Raes en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 18 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven