Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4226/GM, 17 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4226/GM

betreft: [klager] datum: 18 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Groot, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 november 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie, is klagers raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, gehoord. Klager is op 2 januari 2015 Nederland uitgezet en kon derhalve niet worden gehoord. De inrichtingsarts verbonden
aan
de p.i. Vught is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 oktober 2014, betreft het niet behandelen van klagers leveraandoening.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Medio juli 2014 is klager overgeplaatst vanuit de p.i. Ter Apel naar de p.i. Vught. Bij binnenkomst in de inrichting heeft klager gemeld dat hij een leveraandoening heeft. Hiervoor werd klager voor zijn
arrestatie behandeld door een specialist in Litouwen. In Nederland kreeg klager een te lichte behandeling. Hij bemerkte eerder een verslechtering dan een verbetering. Klager wilde een MDL-arts raadplegen. Een maand na binnenkomst blijkt uit een
bloedonderzoek dat klager slecht scoort ten aanzien van hepatitis B en hepatitis C. Vanwege de aanwijzing voor een HCV-infectie vraagt klager wederom om een consult bij een MDL-arts. Na een herhaald verzoek heeft klager een klacht ingediend over het
uitblijven van een medische behandeling.
Klager is vier maanden na zijn eerste verzoek nog steeds niet door een MDL-arts gezien. De bemiddeling door de medisch adviseur is onduidelijk, onvolledig en onjuist. Klager meent dat hem op z’n minst een tijdsbestek had kunnen worden aangegeven
wanneer
het consult zou plaatsvinden. De medisch adviseur motiveert niet waarom de medische dienst voorspoedig en adequaat heeft gehandeld. De conclusie dat geen sprake zou zijn van het niet willen behandelen van klager is onjuist. Er heeft geen bemiddeling
plaatsgevonden.
Klager heeft vanaf binnenkomst gezegd dat hij behandeld wil worden. Klager heeft de MDL-arts nooit gezien en alleen telefonisch gesproken. Klager heeft alleen hepatitis C. Voordat klager zijn eerdere behandeling stopte heeft hij tevergeefs om een
MDL-arts gevraagd.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is verwezen naar een MDL-arts in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Eerst is er tweemaal een bloedonderzoek afgenomen om de diagnose te bevestigen en om te bezien of de waarden
dusdanig waren dat een spoedverwijzing zou moeten volgen. Dit was gelukkig niet het geval. Voor verwijzingen gelden een aantal regels binnen DJI. Betrokkene moet voldoende gemotiveerd zijn voor zijn behandeling, het afbreken van de behandeling is
schadelijk voor de patiënt omdat de hepatitis C daarna slechter te behandelen is. Klager is twee of drie keer
eerder behandeld waarbij de behandeling niet is voltooid. Om zijn motivatie voldoende te onderzoeken heeft er een consult plaatsgevonden bij de psycholoog, die klager stabiel en gemotiveerd genoeg beoordeelde om de behandeling te ondergaan. Verder is
vereist dat de behandeling tijdens de detentie kan worden afgemaakt. Hierover bestond lang onduidelijkheid. Op 8 oktober 2014 is besloten alvast een afspraak te maken bij de MDL-arts. Daarvoor bestond een lange wachttijd van 6 tot 8 weken.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, komt naar voren dat op 11 juli 2014 in de p.i. Vught een intakegesprek heeft plaatsgevonden. Op 15 juli 2014 verzoekt klager om een behandeling van zijn hepatitis C. Dit zou zijn toegezegd in de p.i. Ter
Apel. Op 17 juli 2014 herhaalt klager zijn verzoek en op 22 juli 2014 spreekt hij hierover met de psycholoog. Op 23 juli 2014 heeft klager een gesprek met DT&V. In het medisch dossier wordt vermeld dat klager drie behandelpogingen voor hepatitis C
achter de rug heeft, waarvan de eerste in Litouwen. Klager stopt meerdere malen de behandeling wegens gebrek aan motivatie en last van bijwerkingen. De laatste behandeling in de p.i. Haarlem duurde slechts 12 weken. Op 25 juli 2014 wil de
inrichtingsarts een oordeel van de psychiater over klagers stabiliteit. Op 29 juli 2014 wordt besloten tot een bloedonderzoek. De resultaten van het bloedonderzoek zijn op 19 augustus 2014 bij de medische dienst bekend. Op 5 september 2014 wordt klager
gezien door de psycholoog, die oordeelt dat klager dit keer gemotiveerd is zijn behandeling af te maken. Op 8 oktober 2014 wordt klager verwezen naar een MDL-arts. De afspraak staat gepland voor 25 november 2014, maar wordt afgezegd in verband met
klagers plaatsing in de pi. Ter Apel op 17 november 2014. Op 2 januari 2015 wordt klager uitgezet.

In mei 2012 is door de afdeling Gezondheidszorg DJI een richtlijn uitgegeven voor de voorlichting, screening en behandeling van hepatitis C in de justitiële inrichtingen. De behandeling voor hepatitis C duurt 6 tot 12 maanden en wordt gekenmerkt door
(veel) bijwerkingen. Het is van belang dat de gedetineerde gemotiveerd is om resistentie te voorkomen. Een uitsluitingsgrond voor behandeling is tevens als het strafrestant korter is dan de verwachte behandelduur.

Nog daargelaten de vraag of gelet op klagers datum van binnenkomst in de inrichting, de verwachte behandelduur en de uitzettingsprocedure van klager een behandeling nog tijdens klagers detentie had kunnen worden afgerond, kan het handelen van de
inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De uitslagen van het bloedonderzoek laten een rustig beeld zien. Er was op dat moment geen sprake van spoed, hoewel de periode tussen het bloedonderzoek en
de
beslissing klager te verwijzen naar de MDL-arts op 8 oktober 2014 korter had gekund. De omstandigheid dat voor de MDL-arts een wachttijd geldt van 6 tot 8 weken en klager inmiddels was overgeplaatst, kan de medische dienst niet worden verweten. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond..

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. Ing. C.J. Ruissen en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 18 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven