Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4626/GB, 23 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/4626/GB

Betreft: [klager] datum: 23 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 december 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager was sedert 25 februari 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Roermond. Op 28 november 2014 is klager in vrijheid gesteld.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
In de bestreden beslissing staat dat klager niet meer kon deelnemen aan een p.p. omdat zijn strafrestant minder dan 28 dagen bedroeg. De datum waarop klager kon deelnemen aan een p.p. was gesteld op 20 oktober 2014. Op 17 oktober 2014 heeft klager
vernomen dat de selectiefunctionaris het reclasseringsadvies had verworpen, omdat men niet bij familie zou mogen werken. Er zijn echter wel gedetineerden die deelnemen aan een p.p. en bij familie werken. Op 31 oktober 2014 is er een tweede
reclasseringsadvies naar de selectiefunctionaris verzonden. Op 5 november 2014 heeft de selectiefunctionaris het tweede reclasseringsadvies ontvangen. Het feit dat de selectiefunctionaris pas op 10 november 2014, toen klager nog maar een strafrestant
had van 25 dagen, een beslissing heeft genomen, kan niet aan klager worden tegengeworpen. Indien de selectiefunctionaris sneller een beslissing had genomen, had klager wel nog in aanmerking kunnen komen voor deelname aan een p.p. Hierdoor is klager
inkomsten en vrijheden misgelopen. Klager heeft de indruk dat de selectiefunctionaris bewust de termijn heeft laten verstrijken. De trage handelwijze van de selectiefunctionaris is vrijheidsberoving zoals gesteld in artikel 282 van het Wetboek van
Strafrecht. Volgens de reclasseringswerker was het eerste reclasseringsadvies al op 31 mei 2014 in handen van de selectiefunctionaris. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de selectiefunctionaris het eerste reclasseringsadvies pas op 17 oktober 2014 heeft
verworpen. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In het reclasseringsadvies dat de selectiefunctionaris op 5 november 2014 heeft ontvangen, werd geadviseerd klager te laten deelnemen aan een p.p. De selectiefunctionaris heeft het voorstel op 10 november 2014 in behandeling genomen en op die dag ook
een beslissing genomen. Op dat moment bedroeg het strafrestant van klager nog maar 25 dagen. De minimale verblijfsduur in een p.p. moet 28 dagen zijn, waardoor het verzoek moest worden afgewezen. Een eerder verzoek kon niet in behandeling worden
genomen, omdat er noch door de inrichting noch door de reclassering een inhoud werd gegeven aan de invulling van het p.p. Dit is echter verplicht.

4. De beoordeling
4.1. In het onderhavig beroep is de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een p.p. aan de orde. Klager is inmiddels in vrijheid gesteld. Nu hij heeft verzocht om toekenning van een
tegemoetkoming, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder b van de Pbw dient de gedetineerde voor deelname aan een p.p. te beschikken over een strafrestant van tenminste vier weken. Klagers fictieve einddatum was 5 december 2014, waardoor klager niet langer
aan
dit objectieve vereiste voldeed. Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.C.E. Spierings, secretaris, op 23 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven