Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4186/GA, 19 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4186/GA

betreft: [klager] datum: 19 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.A.J. van Rijthoven, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.A.J. van Rijthoven, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van de directeur om klager op 24 juni 2014 naar de werkzaal te laten gaan;
b. het nalaten van de directeur om op 24 juni 2014 klagers veiligheid te waarborgen;
c. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, voor de duur van veertien dagen, met ingang van 24 juni 2014, in verband met het onderzoek naar een incident waarbij klager viermaal is gestoken
door een medegedetineerde;
d. de externe tenuitvoerlegging van de onder c. genoemde ordemaatregel op leefafdeling 9 van de p.i. Vught (een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden).

De beklagrechter heeft het beklag onder a. en c. ongegrond verklaard, het beklag onder b. gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend en klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder d., op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Medegedetineerde A. heeft op 23 juni 2014 op de arbeidszaal geprobeerd klager aan te vallen met een pen. Dit was naar
aanleiding van een meningsverschil over een tijdschrift. Klager heeft het voorval na afloop van de arbeid gemeld bij personeelslid I. I. deed hier die dag niets mee, omdat het al te laat was. De beklagrechter heeft ten onrechte overwogen dat op 23 juni
2014 met klager zou zijn afgesproken dat de volgende dag een gesprek tussen klager en medegedetineerde A. zou plaatsvinden. Dit is onjuist. Klager is op 24 juni 2014 door het personeel naar de werkzaal gestuurd. Personeelslid E. heeft klager naar de
werkzaal gebracht. Toen klager op 24 juni 2014 het voorval opnieuw ter sprake bracht omdat hij het niet vertrouwde, werd door personeelslid J. voorgesteld om een gesprek tussen klager en personeelslid A. te laten plaatsvinden. Daar had klager op dat
moment echter geen behoefte aan. Hij wilde niet in gesprek met iemand die had geprobeerd hem aan te vallen. Hij wilde A. liever op afstand houden. De beslissing om klager naar de arbeid te sturen was op dat moment al genomen. A. had toen 24 uur de tijd
gehad om een steekwapen te maken en heeft klager daarmee vier maal gestoken. Twee keer in zijn hoofd, één keer in zijn nek en één keer in zijn arm. Klager heeft hier littekens aan overgehouden en hij heeft geen vertrouwen meer in de inrichting. Hij is
van mening dat de directeur nalatig is geweest en dat de steekpartij voorkomen had kunnen worden. De directeur had klager gelet op de door klager bij het personeel gemelde voorgeschiedenis niet naar de arbeid mogen sturen. Indien de steekpartij was
voorkomen had klager niet op leefafdeling 9 hoeven verblijven en had hij niet overgeplaatst hoeven worden naar Amsterdam. Klager vindt het belangrijk dat er een onderzoek naar het incident plaatsvindt. Hij heeft bij de beklagrechter verzocht getuigen
te
horen. Klager verzoekt de beroepscommissie te bepalen dat alsnog onderzoek wordt verricht en hij verzoekt personeelslid I. als getuige te horen. Hij heeft aangifte gedaan van de steekpartij. Het is niet duidelijk hoe het nu met de aangifte staat. De
tegemoetkoming van € 25,= vindt klager te laag. Zijn bezoek uit Eindhoven moet nu onkosten maken om klager te bezoeken. Klager wil een schadevergoeding van € 18.000,= Voorts is klager van mening dat aan hem ten onrechte een ordemaatregel is opgelegd,
aangezien hij het slachtoffer was van een aanval en een poging daartoe. Niet gebleken is dat klager overigens in gevaar was of dat hij de bron was van een gevaar voor schending van de orde en de veiligheid in de inrichting. Klager vindt dat aan zijn
belager een ordemaatregel opgelegd had moeten worden en niet aan hem. Zijn belager had meteen overgeplaatst moeten worden en niet hij. Voorts is klager van mening dat de beslissing tot plaatsing op leefafdeling 9 wel als een beslissing van de directeur
dient te worden aangemerkt. Deze beslissing is niet redelijk. Klager heeft mee moeten draaien met het programma van afdeling 9. Hij werd geboeid als hij uit zijn cel werd gehaald. Hij heeft zijn persoonlijke spullen niet op cel gekregen en hij moest
luchten in een kooi. Hij moest meedraaien met het regime van leefafdeling 9. Hij heeft twee weken op leefafdeling 9 verbleven. De aanleiding van het steekincident was alleen het tijdschrift. Klager is nooit aangesproken op het bezit van drugs. Daar
heeft hij niets mee te maken. Hij heeft nog nooit een positieve urinecontrole gehad. Het afdelingshoofd is één keer langs geweest en daarna niet meer. Als de directeur op 23 juni 2014 meteen had ingegrepen had alles voorkomen kunnen worden. Klager
vindt
dat de directeur voor haar fout moet uitkomen.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Voordat klager naar de arbeidszaal werd gebracht, is afgesproken dat er een gesprek tussen klager en gedetineerde A. zou
plaatsvinden. Aan beide gedetineerden is vooraf gevraagd of ze wilden instemmen met een gesprek. Klager heeft hiermee ingestemd en is op 24 juni 2014 onder begeleiding van personeelslid E. naar de werkzaal gebracht. Na het steekincident op 24 juni 2014
heeft de directeur klager na terugkomst uit het ziekenhuis gesproken. Het vermoeden bestond dat er meer speelde. Het was niet verantwoord om klager terug te plaatsen op de afdeling waar hij voorheen verbleef, unit 8, maar de directeur wilde klager ook
niet in een afzonderingscel plaatsen. Daarom heeft de directeur, na overleg met de selectiefunctionaris, beslist om aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering op te leggen op leefafdeling 9. De ordemaatregel kon op deze manier in een
reguliere cel ten uitvoer worden gelegd. Klager kon alleen niet beschikken over zijn eigen spullen. De directeur heeft de ordemaatregel opgelegd voor de duur van twee weken omdat op 24 juni 2014 nog niet kon worden beoordeeld of klager in de p.i. Vught
kon blijven of toch moest worden overgeplaatst. Tussentijds is nog gekeken of de ordemaatregel eerder kon worden beëindigd. Het afdelingshoofd is bij klager langs geweest en heeft gevraagd of klager openheid van zaken wilde geven, maar klager bleef
erbij dat de aanleiding van het incident een tijdschrift was. Dit vond de directeur niet aannemelijk. Er zijn aanwijzingen dat er drugs werden ingevoerd. Aan gedetineerde A. is eveneens een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opgelegd. De
directeur kan ter zitting geen uitspraken doen over de uitkomst van het onderzoek.

3. De beoordeling
Klager heeft de beroepscommissie verzocht te bepalen dat alsnog onderzoek naar het incident wordt verricht en hij heeft verzocht getuigen te horen. De beroepscommissie acht zich op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken voldoende ingelicht
en wijst de verzoeken af.

a.
Op basis van het verhandelde ter zitting en de stukken stelt de beroepscommissie vast dat gedetineerde A. op 23 juni 2014 tijdens de arbeid heeft geprobeerd klager aan te vallen met een pen. Klager heeft het voorval na afloop van de arbeid gemeld bij
een personeelslid. De volgende dag is beslist dat klager naar de werkzaal kon gaan, maar is wel aanleiding gezien voorzorgsmaatregelen te treffen. Klager is door een personeelslid begeleid naar de werkzaal en de deur tussen de werkzaal waar klager aan
het werk was en de werkzaal waar A. aan het werk was, is uit voorzorg afgesloten. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om klager naar de werkzaal te sturen - ook indien klagers lezing dat hij op dat moment niet had ingestemd met een
gesprek met A. juist is - gelet op de getroffen voorzorgsmaatregelen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep ten aanzien van a. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

b.
De beklagrechter heeft het beklag onder b. reeds gegrond verklaard zodat het beroep alleen gericht kan zijn tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.
De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de
bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In het onderhavige geval is de omvang van de schade naar het oordeel van de beroepscommissie niet eenvoudig vast te stellen. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open.
De beroepscommissie acht de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van € 25,= niet onredelijk en onbillijk.

c.
Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid, van de Pbw, in samenhang bezien met artikel 23, eerste lid, onder a en b, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in een andere verblijfsruimte dan een
afzonderingscel opleggen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of indien dit ter bescherming van de betrokken
gedetineerde noodzakelijk is. Deze afzondering kan ten hoogste twee weken duren.

Gelet op het feit dat klager was gestoken door medegedetineerde A., is de beroepscommissie van oordeel dat aannemelijk is dat oplegging van de onder c. genoemde ordemaatregel reeds noodzakelijk was in het belang van klagers eigen veiligheid. Bij
gebreke
van gegevens omtrent de uitkomst van het ingestelde onderzoek is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de ordemaatregel niet eerder kon worden beëindigd en dat het noodzakelijk was de maatregel langer
dan een week te laten voortduren. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van c. dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen voor zover de ordemaatregel langer dan één week heeft geduurd, het beklag in zoverre alsnog
gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 57,50. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is in aanmerking genomen dat klager door zijn verblijf op leefafdeling 9 aan (extra) beperkingen is onderworpen.

d.
Ingevolge artikel 25 van de Pbw kan, indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, deze afzondering in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan. De directeur
plaatst de gedetineerde in dat geval over in overeenstemming met de selectiefunctionaris.

Uit het voorgaande volgt dat de beslissing tot externe tenuitvoerlegging, anders dan de beklagrechter heeft overwogen, een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing betreft waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw
beklag openstaat. De beklagrechter heeft klager dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Nu
de beroepscommissie echter aannemelijk acht dat, gelet op het onderzoek en gelet op klagers veiligheid, afzondering van klager op de afdeling waar hij verbleef op ernstige bezwaren stuitte, acht zij de beslissing van de directeur tot externe
tenuitvoerlegging van de maatregel op leefafdeling 9, niet onredelijk of onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van c. gegrond voor zover de ordemaatregel langer dan één week heeft geduurd, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een
tegemoetkoming toe van € 57,50. Zij verklaart het beroep ten aanzien van c. voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
De beroepscommissie verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder d. vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre, maar verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, dr. W.J. Schudel en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven