Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2688/GM, 18 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2688/GM

betreft: [klager] datum: 18 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 4 juni 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught is niet verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 15 mei 2014, betreft het niet adequaat behandelen van klager ten aanzien van zijn MS-problematiek.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager heeft waarschijnlijk enkele dagen na de datering van het verslag van bemiddeling van 4 juni 2014 deze ontvangen. Doordat klager op dat moment forse verlammingsverschijnselen had aan onder
andere zijn rechterarm door een zogenoemde tjoeb/schub aanval in april 2014 als gevolg van de ziekte Multiple Sclerose (MS), kon hij geen handgeschreven brief versturen. Klager verzocht het afdelingshoofd of hij een brief op de computer mocht
opstellen.
Dit is klager meermaals geweigerd. Enige weken later mocht hij dit wel. Klager heeft het beroepschrift met veel pijn en moeite linkshandig getypt en daarna onverwijld naar de beroepscommissie gezonden. Gelet hierop is de termijnoverschrijding
verschoonbaar.

Klager meent dat zijn medische situatie is verslechterd door de afwachtende en inadequate behandeling van de medische dienst in de p.i. Vught. Hij heeft tijdens zijn verblijf in de p.i. Vught niet de juiste behandeling gehad die noodzakelijk is bij de
ziekte MS. Hij kreeg bijvoorbeeld veelvuldig het medicijn Toviaz voorgeschreven vanwege zijn blaasproblematiek. Deze medicatie verdraagt zich echter vanwege de bijwerkingen zeer slecht met MS. De medisch adviseur is dan ook van mening dat het op de weg
van de uroloog had gelegen dit middel te staken. De inrichtingsarts koos ervoor een afwachtend beleid te hanteren, waardoor de medicatie hem te lang is verstrekt. Klager heeft zeer spoedig, namelijk reeds in de tweede week van zijn detentie in de p.i.
Vught samen met zijn dochter die huisarts is, een zeer omvangrijk medisch dossier aangeleverd. Vanaf januari 2014 is een afwachtend beleid gehanteerd. Pas op 10 juli 2014 mocht klager een uroloog consulteren. Na vergelijking blijken er overigens
verschillen te bestaan tussen de in deze procedure overgelegde exemplaren van de medische dossiers. Klager is inmiddels overgeplaatst naar een z.b.b.i waar zijn behandeling in ieder geval minder stroef verloopt en er beter naar hem als
ervaringsdeskundige wordt geluisterd.
Klager kreeg de diagnose MS in 1987/1988. Hij is eind 2009 verhuisd naar België. Tussen 2009 en 2014 heeft hij een behandeling gekregen en kreeg 100 mg Prednison. Pas na veel aandringen in de p.i. Vught kreeg klager 30 mg Prednison. Hij krijgt thans
tweemaal daags 100 mg Prednison. Nog steeds is er geen sprake van een compleet dossier.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is vanaf 27 januari 2014 gedetineerd in de p.i. Vught. Op 29 januari 2014 had de inrichtingsarts een kennismakingsgesprek met klager, waarbij hij vertelde dat hij dagelijks hoge
doseringen Prednison (2dd 100 mg) ontving in verband met MS. De huisarts van klager in België kon de diagnose en behandeling niet bevestigen. Ook is schriftelijk informatie opgevraagd de door klager opgegeven ziekenhuizen. In geen van deze ziekenhuizen
was klager bekend. Uit een brief van de neuroloog van het UMC Maastricht bleek dat klager in 2009 eenmalig behandeld was met een driedaags Prednisonschema voor zijn MS en zich vervolgens aan controles had onttrokken. Op 12 maart 2014 heeft klager een
uitgebreid medisch dossier overhandigd. Hieruit bleek dat geen recentere informatie beschikbaar was dan de behandeling in 2009. Daarnaast bleek sprake van urologische problematiek. Naar aanleiding van deze gegevens en de toename van klachten is klager
verwezen naar de neuroloog van het JBZ te Den Bosch. De afspraak van 28 maart 2014 is geannuleerd en verplaatst naar 14 april 2014. Helaas trad er in het weekend van 5 en 6 april 2014 een verslechtering van klagers neurologische toestand op, mogelijk
geluxeerd door een luchtweginfectie, welke op 7 april 2014 aanleiding was hem met spoed naar de neuroloog te verwijzen. Hij is in het ziekenhuis opgenomen geweest van 7 tot en met 12 april 2014 en behandeld voor pneumonie en een schub van zijn MS. Naar
aanleiding hiervan heeft de inrichtingsarts op 12 mei 2014 met klager gesproken en uitgelegd dat het gevoerde afwachtende beleid met name is veroorzaakt door het enerzijds niet kunnen verifiëren van klagers medische verhaal en anderzijds het niet
aanleveren van door hem toegezegde medische informatie. Helaas lijkt klager hier weinig begrip voor te hebben.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Pm wordt het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de medisch adviseur ingediend. Het verslag van bemiddeling van de medisch adviseur is
gedateerd op 4 juni 2014 en volgens mededeling van klager enkele dagen later ontvangen. Het beroepschrift is op 31 juli 2014 op het secretariaat van de Raad ontvangen en derhalve na voormelde termijn. De beroepscommissie sluit niet uit dat de ziekte
van
klager mede ten grondslag heeft gelegen aan de te late indiening van het beroepscommissie. Ook begrijpt de beroepscommissie dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om met behulp van een computer zijn beroepschrift op te stellen en in te dienen.
Tegen deze achtergrond moet klager het voordeel van de twijfel worden gegeven en dient hij te worden ontvangen in zijn beroep.

Op grond van de stukken, waaronder het beschikbare medisch dossier en de toelichting van klager ter zitting van de beroepscommissie stelt de beroepscommissie het volgende vast. Bij klager is eind jaren tachtig van de vorige eeuw (1987/1988) MS
geconstateerd. Eind 2009 is klager verhuisd naar België waar hij een behandeling heeft gekregen. Op 21 januari 2014 is klager in België aangehouden en op 27 januari 2014 is hij vanuit de gevangenis in Hasselt (België) overgebracht naar de p.i. Vught.
Klager stelt in zijn brief van 14 april 2014 dat hij in België de volgende medicatie verstrekt heeft gekregen: 2x50 mg Prednison, 2x100 mg Diclofenac, 1x40mg Omeprazol en 1x4mg Toviaz. In de p.i. Vught kreeg hij voormelde medicatie ook voorgeschreven,
behalve de Prednison. In de periode die daarop volgt blijkt dat van de periode van na 2009 geen medische gegevens beschikbaar zijn. Op 4 maart 2014 vraagt klager om een consult bij een uroloog. Klager wordt op 5 maart 2014 gezien door de
inrichtingsarts
die hem antibiotica voorschrijft. Op 10 maart 2014 wordt informatie opgevraagd bij de uroloog te Maastricht. Op 12 maart 2014 heeft klager een uitgebreid medisch dossier aan de medische dienst overhandigd. Ook hieruit bleken geen gegevens van na 2009
beschikbaar. Naast de MS-problematiek bleek sprake te zijn van een urologische problematiek. Klager is verwezen naar de neuroloog. Op 2 april 2014 vraagt klager andermaal om een verwijzing naar de uroloog. De inrichtingsarts wil eerst de bevindingen
van
de neuroloog afwachten, vanwege een mogelijk verband met het neurologisch ziektebeeld. Op 7 april 2014 is klager vanwege een verslechtering van zijn neurologische toestand met spoed verwezen naar het ziekenhuis. Aldaar is hij tot 12 april 2014
opgenomen
geweest. Op 7 mei 2014 vermeldt het medisch dossier dat klager veel last ervaart van MS. Zijn lichamelijke toestand dreigt achteruit te gaan. Uit de medische staat blijkt verder dat vanaf 1 augustus 2014 is gestart met 1x30mg Prednison.

De beroepscommissie veronderstelt dat bij binnenkomst van klager in de p.i. Vught bekend moet zijn geweest dat klager MS heeft. Tegen die achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de medische dienst meer regie had kunnen voeren omtrent de voor
klager noodzakelijke behandeling door hem eerder te verwijzen naar de neuroloog en uroloog. Hiervoor bestond temeer aanleiding nu, uit de brief van de neuroloog van het JBZ ziekenhuis te Den Bosch van 7 april 2014 naar voren komt dat sinds december
(2013) klager is achteruit gegaan. Klager is met zijn rechterbeen gaan slepen en heeft in januari in België een solumedrolkuur gehad, doch niet afgemaakt. De neurologische klachten werden erger. Met name bij MS is van belang dat de patiënt stabiel
wordt
ingesteld. Er waren dan ook voldoende redenen om Prednison te blijven voorschrijven. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts kan worden aangemerkt als in strijd
met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie kan geen gradatie aanbrengen in de mate waarin het handelen van de medische dienst heeft bijgedragen aan de gestelde
verslechtering van klagers MS. Om die reden zal de beroepscommissie klager geen tegemoetkoming toekennen.
In beroep is door klager tevens geklaagd over het voorgeschreven medicijn Toviaz, dat een negatieve bijwerking heeft bij de ziekte MS. De beroepscommissie merkt op dat klager volgens eigen zeggen dit middel al in België voorgeschreven kreeg. Los
daarvan
is Toviaz een bekend urologisch middel waar geen beperkingen voor gelden. Dit onderdeel van het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond wat betreft klagers behandeling van zijn ziekte MS en ongegrond wat betreft de verstrekking van Toviaz.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. Ing. C.J. Ruissen en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 18 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven