Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4035/TA, 13 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4035/TA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] en [...], beiden jurist.
Klager en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie; klagers raadsman heeft vlak voor aanvang van de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van
het beroep.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de bejegening door een vrouwelijk personeelslid
b. het weigeren van contact met de afdeling onderwijs
c. de inbreuk op klagers privacy door vermeldingen in het ‘roddelblaadje’.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in het beroepschrift zijn klaagschriften als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft klager niet gehoord waardoor hij zijn klachten niet nader heeft kunnen onderbouwen. De beklagcommissie is bevooroordeeld in het voordeel van de
inrichting.

Klagers raadsman heeft op 14 januari 2015 voor aanvang van de zitting telefonisch verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep nu klager recent is afgezonderd, klager daardoor emotioneel een ‘wrak’ is en niet in staat is ter zitting te
verschijnen, en de raadsman klager op diens verzoek zo spoedig mogelijk in de inrichting bezoekt en daardoor evenmin ter zitting zal verschijnen.
Klager heeft bij brief van 19 januari 2015 nog aangevoerd dat geen vervoer voor hem was geregeld.

Namens het hoofd van de inrichting is ten aanzien van het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep het volgende meegedeeld. Klager is in de ochtend van 13 januari 2015 afgezonderd in de herstelkamer omdat hij zich in zijn kamer had
verschanst en zijn kamer met ijzerdraad had gebarricadeerd vanwege de door een medepatiënt geuite verdenking dat klagers echtgenote cocaïne heeft ingevoerd. Klager is niet psychotisch en had toestemming om naar zitting te gaan en was daartoe ook in
staat, maar heeft op het laatste moment DV&O afgezegd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Wat betreft de klachten heeft klager niet gemeld op welke datum zijn klachten betrekking hebben, zodat de dagelijkse notulen rond
de
datum van het klaagschrift zijn nagekeken. Daarin is niets terug te vinden over de bejegening van klager door een vrouwelijk personeelslid. Op 29 april 2014 wilde klager blijkens de notulen nagaan of hij een boete bij de bibliotheek had en of hij een
dvd kon ophalen. Dit laatste was niet mogelijk omdat klager afgezonderd was. Een personeelslid heeft klager toen aangeboden de kwestie rond de boete uit te willen zoeken, maar heeft tegelijkertijd gemeld geen dvd voor klager te kunnen regelen, waarop
klager heeft gezegd dat het dan voor hem niet meer hoefde.
Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de schending van klagers privacy is het volgende aangevoerd. De regel is dat vanuit een sinds 1955 gevolgde behandelfilosofie betreffende de veiligheid in de inrichting in de ochtendbulletins in alle
openheid
alleen feitelijkheden met betrekking tot patiënten worden genoemd, opdat iedereen van elkaar weet of het goed of slecht met iemand gaat en een gerucht niet tot een heel verhaal dan wel een “wij-zij”-verhaal gaat leiden. Daarmee wordt
(mede)verantwoordelijkheid van verpleegden bevorderd en escalatie vermeden. Zo wordt een verdenking die is ontstaan door de mededeling van een ander beschouwd als een feitelijkheid op grond waarvan gesprekken moeten plaatsvinden. Een patiënt kan dan in
openheid aangeven dat hij niet heeft gedaan waarvan hij verdacht wordt. In de middageditie wordt aan iedereen teruggekoppeld wat de conclusies van de staf zijn. Dit wordt gedaan om roddel te voorkomen. Ter zitting zijn het ochtendbulletin en de
middageditie van 29 april 2014 overgelegd. In het ochtendbulletin is niets te vinden over aan een incident gerelateerde feitelijkheden met betrekking tot klager. In de middageditie is zoals gebruikelijk het verslag van de kliniekraad, waarvan een
staflid deel uit maakt, opgenomen en daarin is “naar aanleiding van klager” gemeld dat het niet de bedoeling is dat ochtendbulletins en middagedities buiten de inrichting komen. Klager heeft namelijk buiten de inrichting om in een procedure bij de
tuchtraad een ochtendbulletin ingebracht met de namen van alle patiënten daarin en heeft daarmee de privacy van die medepatiënten geschonden. Regel is dat ochtendbulletins en middagedities alleen op de afdeling aanwezig mogen zijn, daar moeten blijven
en alleen daar ingezien mogen worden. Klager meldt in zijn klaagschrift dat hij therapeuten in vertrouwen heeft verteld dat zijn netwerk en zijn raadsman nadenken over het nemen van stappen naar onder meer de media als de inrichting blijft doorgaan met
het in de ochtendbulletins opnemen van onterechte verdenkingen en beschuldigingen aan klagers adres, maar in gesprekken met klager is daarover verder geen duidelijkheid gekomen. Er is geen sprake van dat een dergelijk gesprek van een patiënt met
therapeuten vertrouwelijk is, nu dit in de staf en de kliniekraad wordt besproken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het vlak voor aanvang van de zitting gedane verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep (en vier andere beroepszaken van klager) af, nu de Raad zelf het vervoer voor klager naar de zitting heeft geregeld en zowel
klager als zijn raadsman er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting aanwezig te zijn terwijl moet worden aangenomen dat zij daartoe wel in staat waren en klager daartoe ook, ondanks de hem opgelegde maatregel van afzondering, in de gelegenheid is
gesteld.

A. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag onder a.heeft beslist. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot de onderdelen b. en c. van het beklag heeft de beklagrechter zonder enig nader onderzoek vastgesteld dat klager de in het beklag bestreden beslissingen onvoldoende nauwkeurig heeft omschreven en klager om die reden niet-ontvankelijk
verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagrechter klager in de gelegenheid had moeten stellen zijn klachten toe te lichten en de inrichting om daarop te reageren teneinde de feiten in eerste aanleg vast te kunnen
stellen.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld de klachten ter zitting toe te lichten, maar daarvan is geen gebruik gemaakt. De beroepscommissie zal daarom uitgaan van de feiten zoals door de inrichting ter zitting naar
voren gebracht.

B. Volgens de verklaring van de inrichting is er geen sprake geweest van een beslissing, nu personeel aan klager een aanbod tot onderzoek heeft gedaan en klager dit zelf heeft afgeslagen. Klager kan daarom op deze grond niet in zijn beklag worden
ontvangen. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

C. In het ochtendbulletin van dinsdag 29 april 2014 staat ten aanzien van klager niet meer vermeld dan dat hij op maandag is afgezonderd, dat hij in de nacht van maandag op dinsdag in alle ronden wakker is gezien en dat hij begeleid door het huis gaat.
In het in de middageditie van 29 april 2014 opgenomen verslag van de kliniekraad van 28 april 2014 staat bij de mededelingen dat: “het absoluut niet de bedoeling is dat er Ochtendbulletins of Middagedities buiten de kliniek komen. Ook niet via de
advocaat en dergelijke. Blijf elkaar hierop aanspreken.” Verder staat daarbij klager met naam en toenaam vermeld als zijnde de aanleiding voor deze mededeling. Bij de rondvraag staat klager met naam en toenaam vermeld als zijnde voornemens om de media
op te zoeken, en staat vermeld dat gevraagd wordt of klager wel beseft wat hij daarmee teweeg kan brengen en dat veel patiënten daar boos over zijn.
Gelet op de inhoud van het klaagschrift en het behandelde ter zitting ziet de klacht van klager met name op het feit dat in de kliniekraad aan de orde is geweest wat hij naar zijn mening in vertrouwen aan sociotherapeuten heeft verklaard en dat dit in
de middageditie is opgenomen, hetgeen klager ziet als schending van zijn privacy. Klager had daarom in zijn beklag moeten worden ontvangen. Namens de inrichting is ter zitting verklaard dat een dergelijk gesprek niet vertrouwelijk is en wordt besproken
in de staf en de kliniekraad, alsmede dat het gebruikelijk is het verslag van de kliniekraad in de middageditie op te nemen. De beroepscommissie overweegt dat klagers stelling dat het gesprek met de sociotherapeuten vertrouwelijk was, niet is komen
vast
te staan nu de inrichting dit bestreden heeft. Klager had kunnen verwachten dat zijn mededeling over het mogelijk inlichten van de media serieus zou worden genomen en als zodanig zou worden besproken in de staf en de kliniekraad. Daarmee heeft klager
het risico genomen dat zijn naam in dat verband vermeld zou worden in de notulen van de kliniekraad die openbaar zijn. Gelet hierop is geen sprake van schending van klagers privacy en zal het beklag daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en b van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden. De beroepscommissie verklaart klager alsnog ontvankelijk
in
onderdeel c van het beklag, maar verklaart dit ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven