Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3408/GA, 12 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3408/GA

betreft: [klager] datum: 12 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 augustus 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 december 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almere, en de [...], juridisch medewerker bij de p.i. Almere. Als toehoorder was
aanwezig mevrouw [...], stagiaire bij de afdeling juridische zaken van de p.i. Almere. Klager is niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsvrouw, mr. J. Verstegen, heeft bij brief van 8 december 2014 laten weten dat zij niet in staat is ter zitting te verschijnen en heeft om die reden om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. Van hetgeen door en namens de
directeur ter zitting is aangevoerd is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding is afgewezen. Het verslag is ter kennisneming gezonden aan klager, diens raadsvrouw en de directeur. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de
gelegenheid gesteld te reageren op het verslag. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager bij een urinecontrole positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij in de inrichting softdrugs heeft bijgebruikt. Het NFI heeft op verzoek van de RSJ een rapport opgesteld en daarin de
aanbeveling
gedaan om bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijgebruik van softdrugs af te gaan op de THC/kreatinine-ratio en niet enkel op de THC-waarde. De beroepscommissie heeft zulks ook in meerdere uitspraken overwogen. Uit de beslissing van de
directeur noch uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt evenwel dat acht is geslagen op de THC/kreatinine-ratio. Aldus is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager daadwerkelijk softdrugs heeft gebruikt in de inrichting. De beslissing tot
oplegging van de disciplinaire straf is ten onrechte genomen, althans onvoldoende gemotiveerd.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uitgangspunt is dat bijgebruik van cannabis wordt vastgesteld door de bij twee urinecontroles gemeten THC/kreatinine-ratio’s met elkaar
te vergelijken. In klagers geval is slechts één urinecontrole uitgevoerd, namelijk op 20 april 2014. Bij binnenkomst van klager op 2 april 2014 is geen nulmeting verricht. Ook als wel een nulmeting zou zijn verricht, had niet op de gebruikelijke wijze
kunnen worden beoordeeld of sprake was van cannabis(bij)gebruik, nu tussen 2 april 2014 en 20 april 2014 meer dan twee weken zit. De inrichting hanteert een halfwaardetijd van cannabis van 48 uur. Uitgaande van deze halfwaardetijd en van het
hypothetische geval dat klager bij binnenkomst een THC-waarde had van 4000 ug/l, had klagers THC-waarde op 20 april 2014 – dus achttien dagen na binnenkomst – onder de 50 ug/l moeten liggen. Klager scoorde bij de urinecontrole van 20 april 2014 een
THC-waarde van ongeveer 600 ug/l. Dat is veel te hoog. Klager heeft een normale lichaamsbouw, is in de betreffende periode niet veel afgevallen en heeft in die periode niet overmatig gesport.

3. De beoordeling
Aan de orde is de vraag of de positieve score van klager bij de urinecontrole van 20 april 2014 het gevolg is van softdrugsgebruik buiten de p.i. Almere (zoals klager stelt) of van softdrugsgebruik in de p.i. Almere (zoals de directeur stelt).

De beroepscommissie stelt voorop dat zij bij de beoordeling van deze vraag noodgedwongen moet afwijken van haar gebruikelijke beoordelingswijze waarbij (de aannemelijkheid van) bijgebruik van softdrugs wordt beoordeeld door de bij twee urinecontroles
gemeten THC/kreatinine-ratio’s met elkaar te vergelijken. In dit geval is namelijk, omdat geen ‘nulmeting’ is uitgevoerd, slechts sprake van één urinecontrole waardoor de bij die urinecontrole gemeten THC/kreatinine-ratio niet kan worden vergeleken met
de THC/kreatinine-ratio van een eerdere urinecontrole. De beroepscommissie beschikt evenwel over voldoende andere gegevens om tot een beoordeling van bovenstaande vraag te komen.

Vast staat dat klager op 28 maart 2014 is aangehouden, dat hij op 2 april 2014 is binnengekomen in de p.i. Almere en dat hij op 20 april 2014 bij een urinecontrole positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. De bij die urinecontrole gemeten
THC-waarde bedroeg ongeveer 600 ug/l. Ten tijde van de uitvoering van die urinecontrole verbleef klager achttien dagen in de p.i. Almere. Gelet op bovengenoemde gegevens, uitgaande van de gemiddelde halfwaardetijd van THC van 36 uur en in aanmerking
genomen dat klager geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat bij hem sprake zou kunnen zijn van een afwijkende halfwaardetijd, acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager na zijn binnenkomst
in de p.i. Almere softdrugs heeft gebruikt. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling
van de gronden worden bevestigd.

Niets afdoende aan het vorenstaande beveelt de beroepscommissie de directeur aan bij binnenkomst van gedetineerden in de inrichting een ‘nulmeting’ uit te voeren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven