Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3844/GM, 5 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3844/GM

betreft: [klager] datum: 5 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 september 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Torentijd heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 augustus 2014, betreft het lang moeten wachten op speciale contactlenzen, waardoor klagers ogen achteruit zijn gegaan.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Direct na binnenkomst in de p.i. Torentijd op 5 juli 2013 heeft klager aangegeven dat hij naar het ziekenhuis (oogarts) moet voor speciale lenzen in verband met keratoconus, omdat hij in Duitsland zijn
lens
is kwijtgeraakt. Eind september 2013 komt er een opticiën langs voor een oogmeting. Deze verwijst hem naar een specialist in het ziekenhuis. Klager heeft niet gezegd dat hij zijn eigen oogarts zou consulteren. De opticiën wilde klager een bril
aanmeten.
In januari 2014 wordt klager medegedeeld dat hij alsnog de lenzen krijgt. Klager rappelleert in maart 2014 en ontvangt in april 2014 een brief van de medische dienst waarin hem wordt medegedeeld dat lenzen niet in het verstrekkingenpakket van DJI zit
en
hij ze wel op eigen kosten kan aanschaffen. Na indiening van beklag op 15 april 2014 biedt het hoofd zorg zijn verontschuldigingen aan. Na een verblijf in het PBC wordt op 28 juli 2014 de lenzen aangemeten. Op 7 augustus 2014 ontvangt klager zijn
lenzen, maar deze moesten worden aangepast. Sinds 9 september 2014 beschikt klager over de goede lenzen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Na contact met zijn eigen oogarts is klager op de lijst geplaatst van de opticiën voor een visus meting. De opticiën adviseerde een meting door de oogarts in verband met klagers keratoconus.
Met
toestemming en na overleg met klager is toen besloten te wachten met een afspraak bij de oogarts tot bekend was of en hoe lang klager in detentie moest blijven. Klager zou zelf laten weten als hij naar de rechtbank was geweest. Op een gegeven moment
kwam een verzoekbriefje van klager met de vraag hoe het staat met de contactlenzen. De verpleegkundige heeft klager een patiëntenbrief gestuurd dat de contactlenzen niet vergoed worden door DJI. Het hoofd zorg heeft zich hiervoor verontschuldigd en er
voor gezorgd dat klager alsnog een afspraak bij de oogarts kreeg. De wachtlijst bedroeg twee maanden. Kort hierna is klager overgeplaatst naar het PBC. Tijdens zijn verblijf aldaar kon klager niet vervoerd worden naar de oogarts. De afspraak is
uitgesteld tot na klagers terugkeer vanuit het PBC. Na terugkeer in de inrichting is een afspraak gemaakt bij de oogarts, die klager doorverwees naar een andere oogarts die gespecialiseerd is in keratoconus. Na deze afspraak zijn speciale contactlenzen
aangemeten en deze heeft klager gekregen.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, stelt de beroepscommissie vast dat vanaf of kort na klagers binnenkomst in de inrichting in juli 2013 de medische dienst bekend was met het feit dat klager leed aan een oogziekte: keratoconus.
Vanaf dat moment volgen met kleine en grote tussenpozen verwijzingen naar een opticiën en oogarts. Pas op 28 juli 2014 worden contactlenzen aangemeten, waardoor klager – zo staat vermeld in het dossier – 80 % meer zicht krijgt. Een deel van de
opgetreden vertraging kan verklaard worden door klagers tijdelijke observatieplaatsing in het PBC. Niettemin is de beroepscommissie van oordeel dat het te lang heeft geduurd alvorens klager contactlenzen kreeg aangemeten. De medische dienst had voor
een
dergelijk probleem meer regie mogen en kunnen nemen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu niet is uit te sluiten dat het slechtere zicht
dat klager stelt ook kan komen door een natuurlijk verloop van keratoconus.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 5 februari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven