nummer: 14/3866/GM
betreft: [klager] datum: 5 februari 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 oktober 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2015, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Lelystad is niet ter zitting
verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 september 2014, betreft:
a. het niet reageren op een melding van de werkmeester dat klager last had van pijn op de borst;
b. het niet geven van voorlichting over de CABG-operatie in het AMC;
c. het niet verwijzen van klager naar de psycholoog;
d. het feit dat geen bloedverdunners op de afdeling aanwezig waren.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. De klacht zoals vermeld onder b wordt in beroep niet gehandhaafd. Klager meent dat de medische dienst onzorgvuldig met zijn medische klachten is omgegaan. Overigens wordt pas op 9 oktober 2014 door de
medisch adviseur op de klachten gereageerd, terwijl de eerste klacht al dateert van 24 juni 2014. De medische dienst heeft drie maanden gewacht met het doorzenden van de klachten naar de medisch adviseur. Daarmee is sprake van verwijtbaar handelen.
Gelet op de diverse medische klachten van klager had de medische dienst tijdig moeten reageren op de acute klachten van klager. Aan klager zijn geen bloedverdunners verstrekt. Voorts is klager niet doorverwezen naar een psycholoog. Klager is niet op de
hoogte gebracht van de weigering. In de vorige inrichtingen waar klager verbleef, is hij wel verwezen naar een psycholoog.
Klager heeft meer zorg nodig dan andere gedetineerden. Het voorval waarbij door de medische dienst niet is gereageerd op een melding van klager vond plaats op 21 juni 2014 en niet op 11 juni 2014. Pas op 23 juni 2014 wordt klager gezien op de afdeling.
Klager heeft toen geen melding gemaakt van zijn klachten op 21 juni 2014 omdat het toen al wat beter met hem ging. Het kwaad was toen al geschied. De medische dienst was tijdens de intake al bekend met klagers hartklachten. De medische dienst erkent
dat
omtrent de verstrekking van bloedverdunners iets fout is gegaan. Klager begrijpt het argument niet dat er geen gevaar voor klager zou zijn. Klager heeft gedurende drie dagen geen bloedverdunners verstrekt gekregen. Er is wel degelijk een gevaar.
Omtrent
het oordeel van het PMO dat geen verwijzing naar een psycholoog zou plaatsvinden erkent de medische dienst dat de communicatie beter had gekund.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Het voormalig hoofd zorg en de juridisch medewerker hebben met klager gesproken over zijn medische klachten. Hierna is er enige tijd overheen gegaan voordat er weer een gesprek heeft
plaatsgevonden. De oorzaak hiervoor lag in organisatorische omstandigheden. Wat betreft de acute pijnklachten van klager is er veelvuldig contact geweest tussen klager en de medische dienst. Vlak na binnenkomst is klager op 22 mei 2014 door een arts
gezien. Hierbij is aandacht geweest voor zijn klachten en meteen actie ondernomen door klager op een benedenverdieping te plaatsen zodat hij geen trappen hoefde te lopen. Nadat klager op 11 juni 2014 had aangegeven dat hij zich niet lekker voelde, is
hij dezelfde dag door een arts gezien. Op dat moment gaf hij aan geen klachten meer te hebben. Tijdens een volgend contact op 25 juli 2014 met de verpleegkundige heeft klager aangegeven geen vragen meer te hebben. Er heeft dus regelmatig contact
plaatsgevonden. Uit het medisch dossier valt af te leiden dat met betrekking tot de verstrekking van bloedverdunners inderdaad iets fout is gegaan. Dit is snel opgemerkt en hierop is actie ondernomen. Door de late verstrekking is klager niet in gevaar
geweest. Het verzoek om een gesprek te voeren met de psycholoog wordt in het PMO besproken. In dit overleg is besloten dat een gesprek met een psycholoog niet geïndiceerd is en dat zijn klachten ook door een andere discipline kunnen worden opgepakt.
Bij
deze beslissing is ook het feit meegewogen dat klager in andere inrichtingen wel met een psycholoog heeft gesproken. Het PMO is echter niet aan beslissingen uit andere inrichtingen gebonden. Klager is doorverwezen naar de maatschappelijke
dienstverlening.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager aangegeven dat de klacht zoals weergegeven onder b. niet wordt gehandhaafd. Op dit onderdeel zal dan ook verder niet worden ingegaan. Klager klaagt tevens over de lange duur van de behandeling van zijn
beklag alvorens deze voor bemiddeling is doorgezonden naar de medisch adviseur. Dit betreft geen medisch maar feitelijk handelen waartegen geen beklag open staat. Klager zal derhalve in dit onderdeel niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.
A.
Voor de beoordeling van de klacht gaat de beroepscommissie uit van de overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting. Klager heeft ter zitting toegelicht dat zijn klacht betrekking heeft op 21 juni 2014 en niet op 11 juni 2014. In het Mhis
is
geen aantekening te vinden van een melding op 21 juni 2014 dat klager pijn op de borst zou hebben. Nu de medische dienst niet ter zitting is vertegenwoordigd om daarop te reageren, gaat de beroepscommissie uit van de onbestreden lezing van klager. Het
beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
C.
Door klager is in beroep aangevoerd dat hij niet is geïnformeerd over de beslissing van het PMO hem niet te verwijzen naar een psycholoog. De beroepscommissie laat de juistheid van klagers stelling in het midden, nu de oorspronkelijke klacht van klager
betrekking heeft op de weigering hem te verwijzen naar de psycholoog. Uit de toelichting van de medische dienst komt naar voren dat beslissingen hierover worden genomen door het PMO die is samengesteld uit de inrichtingsarts, verpleegkundige,
psycholoog
en psychiater. Voor de beslissing is het PMO niet gebonden aan eerdere beslissingen in andere inrichtingen. Overigens stelt de inrichtingsarts dat die eerdere beslissingen wel zijn meegewogen. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en
onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
D.
De beroepscommissie stelt als onbestreden vast dat aan klager gedurende een periode van enkele dagen geen bloedverdunners zijn verstrekt. De bloedverdunners zijn wel voorgeschreven, zodat de inrichtingsarts geen verwijt treft. Voor de verstrekking van
bloedverdunners, dat wil zeggen de uitreiking van deze medicatie, is de directeur van de inrichting verantwoordelijk. Klager zal derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft onderdeel a van de klacht en ongegrond voor wat betreft onderdeel c van de klacht.
Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel d van de klacht en zijn klacht over de late doorzending van zijn klacht naar de medisch adviseur.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. Ing. C.J. Ruissen en drs. R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 5 februari 2015
secretaris voorzitter