Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3468/TA, 4 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3468/TA

betreft: [klager] datum: 4 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. Nieuwenhuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 september 2014 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is afwijzend beslist op het verzoek om aanhouding van klagers raadsman mr. D. Nieuwenhuis die was verhinderd ter zitting te verschijnen.
Klager had een afstandsverklaring van 18 november 2014 toegezonden met de mededeling: “ te laat een geschikte advocaat kunnen vinden”. Ter zitting is gehoord [...], stafmedewerker juridische zaken; daarvan is verslag opgemaakt dat aan partijen is
gezonden.

Naar aanleiding van een e-mail van mr. R. van Veen, huidig raadsman van klager, van 18 november 2014, die de beroepscommissie na de zitting heeft bereikt, is alsnog besloten tot aanhouding van de behandeling van het beroep en een nieuwe zittingsdatum
bepaald.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2015, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord mr. R. van Veen, raadsman van klager, en [...], stafmedewerker juridische zaken.
Klager heeft een afstandsverklaring van 9 januari 2015 toegezonden met de mededeling: “heb hier genoeg aan mijn hoofd”.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot het toepassen van een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16 b, onder b, Bvt (b-dwangbehandeling) van 2 december 2013, en de beslissingen tot voortzetting daarvan van 27 januari, 10 februari, 24 februari en 10
maart 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De volstrekte noodzaak van b-dwangbehandeling is onvoldoende aannemelijk nu deze wordt gerechtvaardigd door incidenten die in een ver verleden hebben
plaatsgevonden. Gelet op het tijdsverloop kunnen die incidenten de bestreden beslissingen niet dragen. Verder is niet gebleken welke pogingen na de tweede dwangbehandeling zijn genomen om tot vrijwillige inname van medicatie te komen. Er is
intercollegiaal overleg geweest, maar nauwelijks met klager zelf gesproken over medicatiegebruik. Hem is gebruik van het middel Cisordinol als dictaat opgelegd. Klager gebruikte dit middel ook in De Kijvelanden ten tijde van het gijzelingsincident.
Klager heeft gesprekken met de behandelend psychiater afgehouden omdat hij niet het idee had dat die gesprekken ergens toe zouden kunnen leiden. Onvoldoende is gekeken naar alternatieven voor toediening van Cisordinol. Er is niet voldaan aan artikel
34a
Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt). Het staat niet vast dat het minder goed zou gaan met klager als hij medicatie van zijn eigen keuze zou gebruiken. Gelet op de ernstige bijwerkingen van de dwangmedicatie voor klager is sprake van
strijd met artikel 3 EVRM.
Klager had ter zitting aanwezig willen zijn, maar voelt zich zo slecht dat hij toch niet is gekomen. Sinds eind november 2014 is er overgestapt op het onder dwang toedienen van Haldol in plaats van Cisordinol vanwege de ernstige bijwerkingen van
Cisordinol voor klager. Hij is heel erg in gewicht aangekomen waardoor hij niet alleen praktische problemen ondervindt maar ook problemen ervaart in zijn gevoelswereld. Klager maakt zich zorgen, waardoor hij slecht slaapt en moe is en in een vicieuze
cirkel belandt. Klager weet dat hij medicatie nodig heeft, maar wil weten welke bijwerkingen hij daarvan ondervindt voordat hij de medicatie vrijwillig wil innemen. Klager verzet zich tegen gebruik van medicatie als die medicatie veel bijwerkingen voor
hem heeft.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De b-dwangbehandeling is volstrekt noodzakelijk omdat er sprake is van acuut gevaar terwijl klager weigert de aangewezen
medicatie
in te nemen. Zonder medicatie wordt het risico op verslechtering van klagers psychische toestand en incidenten zeer hoog ingeschat. Klager heeft als gevolg van het gebruik van Cisordinol gedurende lange tijd weinig psychotische symptomen gehad en
incidentvrij gefunctioneerd. In De Kijvelanden was klager slechts twee weken ingesteld op Cisordinol toen het gijzelingsincident plaatsvond. De behandelend psychiater is destijds meegegaan met klagers verzoek om een ander middel dan Cisordinol voor te
schrijven, maar Abilify, waarvoor toen gekozen is, bleek onvoldoende werkzaam. Alleen Cisordinol of Clozapine wordt aangewezen geacht als adequaat en effectief middel voor klager.
Artikel 34a Rvt is alleen van toepassing bij een dwanghandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt. Elke twee weken wordt in de Commissie voorbehouden beslissingen beoordeeld of de b-dwangbehandeling moet worden voortgezet. Afhankelijk van de behoefte van
de
verpleegde wordt daarnaast door de psychiater met de verpleegde gesproken, maar klager heeft dat vanaf de start van de gedwongen behandeling lange tijd afgehouden. De behandelend psychiater heeft telkens collega’s gevraagd mee te denken en is bij elke
beslissing door hen daarbij ondersteund. Er is geen overleg geweest met een externe psychiater. Klager heeft weinig energie om te sporten en op zijn voeding te letten. Vanwege de bijwerkingen van Cisordinol is gekeken naar Haldol of Risperdal als
alternatief. In overleg met klager is gekozen voor een Haldoldepot en klager is daarmee tevreden. Sinds de toediening van Haldol gaat het wel minder goed met klager. Daarom probeert de behandelend psychiater wekelijks en zelfs vaker met klager in
gesprek te gaan. De behandelend psychiater wil Depakine toevoegen aan de medicatie van klager om vermindering van agressie te bewerkstelligen, maar klager weigert die medicatie. Klager verblijft nu op een crisisafdeling omdat hij op de afdeling een
moordgedachte naar een medeverpleegde had. Klager heeft daar op tijd melding van gedaan.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn,
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.

In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de inrichting alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling
verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of
het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Vast staat dat psychiater Van R., tevens plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting, niet bij klagers behandeling is betrokken en de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater B. die ten tijde van de bestreden
beslissingen van oordeel was dat een b-dwangbehandeling met Cisordinol volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden.

Blijkens de stukken en het behandelde ter zitting is door de inrichting voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten en voortzetten van een b-dwangbehandeling met Cisordinol volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken, af te wenden. Klagers psychische toestandsbeeld was in de periode van langdurig, vrijwillig gebruik van Cisordinol vanaf 2009 stabiel en in die periode heeft klager incidentvrij
gefunctioneerd. Op verzoek van klager is in mei 2013 overgegaan op Abilify, waarna klagers toestandsbeeld verslechterde. Klager werd achterdochtig, zocht conflicten en gebruikte softdrugs. Klager is in oktober 2013 overgegaan op vrijwillige inname van
Clozapine, maar is daarmee kort daarna in november 2013 gestopt, waarna hij geleidelijk decompenseerde en er sprake was van een aanzienlijke toename van het risico op incidenten. In het verleden is klager in een vergelijkbare toestand tot ernstige
agressie gekomen (gijzeling, geweld, brandstichting). Ook klager ziet de noodzaak van medicatie, maar verzet zich tegen het middel Cisordinol vanwege de bijwerkingen daarvan. Vast staat dat de behandelend psychiater en de commissie voorbehouden
beslissingen ten tijde van de bestreden beslissingen vasthielden aan toediening van Cisordinol omdat dit middel, evenals Clozapine, als de meest adequate en effectieve medicatie voor klager werd beschouwd nu klager geen Clozapine als alternatief wenste
te gebruiken en Abifily onvoldoende werkzaam was gebleken. Overigens is inmiddels in overleg met klager vanwege de bijwerkingen van Cisordinol besloten tot b-dwangbehandeling met een Haldoldepot.

In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Artikel 34a Rvt is niet van toepassing op de
b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt, maar op de dwanghandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt. Anders dan klager vindt de beroepscommissie dat het incident in De Kijvelanden wel mocht worden meegewogen bij de beoordeling van het
gevaar dat klager veroorzaakte, ook al heeft dat incident een aantal jaren geleden plaatsgevonden. Doorslaggevend is de geestelijke toestand waarin klager ten tijde van beslissing tot de dwangbehandeling verkeerde in vergelijking met zijn toestand
destijds in De Kijvelanden. Klager stelt dat hij medicatie van zijn eigen keuze had willen gebruiken. De beroepscommissie merkt op dat het juist doordat hij gesprekken met de behandelend psychiater uit de weg ging, lange tijd niet goed mogelijk is
gebleken op een ander middel over te stappen.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt op dat ter zitting is gebleken dat de b-dwangbehandeling nu nog steeds voortduurt. Gelet daarop geeft zij de inrichting in overweging om de zaak van klager voor te leggen aan een externe deskundige, zoals het Centrum voor
Consultatie en Expertise te Utrecht. Het inwinnen van externe expertise en kundigheid in een uiterst complexe casus is in het kader van dwangbehandeling binnen de GGZ voorgeschreven en zou in dit geval ook in het forensische kader overwogen kunnen
worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven